Boerderij en Vlaamse schuur Sprundelsebaan 110 Breda

Boerderij Sprundelsebaan 110 Breda, Vlaamse schuur, rijksmonument, restauratie

Sprundelsebaan 110 Breda

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Particuliere eigenaar

Uitgevoerd namens Monumentenhuis Brabant

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

 

2021


De boerderij is gelegen aan de Sprundelsebaan, in het eeuwenoude buurtschap Lies. De Sprundelsebaan vormt de oude verbinding tussen Breda en Roosendaal/Bergen op Zoom. Het oude tracé wordt afgesneden door de A16/E19, maar de weg liep oorspronkelijk via Princenhage door naar de Haagpoort in Breda. Op de kadastrale minuutkaart van 1832 staat de Sprundelsebaan aangeduid als de ‘Oude Baan van Bergen op Zoom naar Breda’. Het landschap rondom de boerderij komt, zowel wat betreft agrarisch gebruik als verkaveling, nog grotendeels overeen met de vroeg-negentiende-eeuwse situatie, zoals zichtbaar op de kadastrale minuutkaart van 1832. Wel zien we dat er wat betreft verkavelingspatroon in de loop van de tijd sprake geweest van enige schaalvergroting. Niettemin is de oude percelering nog wel aanwezig en herkenbaar.

 

De boerderij maakt deel uit van een ensemble volumes, bestaande uit de boerderij (voor- en achterhuis), een Vlaamse schuur en een bakhuisje. Alle drie de volumes verschijnen al op de kadastrale minuutkaart van 1832.

 

 

De boerderij

Sprundelsebaan 110 is gebouwd als vroeg voorbeeld van een langgevelboerderij: zowel het voor- als achterhuis zijn op de zuidelijke zijgevel gericht. Het achterhuis kraagt aan beide zijden ietwat uit ten aanzien van het voorhuis. Het achterhuis is met een ankerbalkgebintconstructie, waardoor het een driebeukige opzet heeft. De stijlen van de gebintconstructie bevinden zich in lijn met de bakstenen langgevels. Vandaag de dag is nog maar een deel van één ankerbalkgebint behouden. Deze bevindt zich in de huidige berging (zuidzijde westelijke travee). Deze westelijke travee, welke is gelegen onder het laag doorgetrokken dak, fungeerde als stal. Hoewel de huidige poort in de zuidgevel modern is, bevindt ze zich nog wel op de oorspronkelijke locatie.

 

Als we op de kadastrale minuutkaart van 1832 naar de opzet van het achterhuis kijken, dan zien we aan de noord- en zuidzijde duidelijk de zijbeuken van ongelijke breedte. Aan de zuidzijde komt de opzet overeen met de huidige situatie: de zijbeuk overspant slechts de helft van het achterhuis. De rooilijn van de oostelijke helft van het achterhuis ligt in lijn met de gevel van het voorhuis. Een dergelijke opzet wordt normaliter alleen uitgevoerd als in de langgevel van het achterhuis deeldeuren hebben gezeten. Deze ontbreken echter bij Sprundelsebaan 110. Oude foto’s laten echter zien dat in dit geveldeel tot 1976 een poort zat. De poort is in dat jaar vervangen door een gevel met twee vensters. De werkzaamheden zijn dusdanig uitgevoerd, dat er geen bouwsporen/bouwnaden zichtbaar zijn.

 

De opzet van het voorhuis is kenmerkend voor de typologie van de langgevelboerderij. Bij Sprundelsebaan 110 is de karakteristiek van de vierkamerstructuur nog grotendeels aanwezig, bestaande uit een heerd (de primaire leefruimte), goeikamer, moos (spoelkeuken) en opkamer/kelder. De heerd en de moos (nu de keuken) zijn gescheiden door een eikenhouten, beglaasde constructie. Deze wand is in 1976 geplaatst. Typologisch gezien staan de heerd en de moos bij de oudste boerderijen in open verbinding met elkaar. Geleidelijk aan worden beide ruimten gescheiden, eerst door lichte wandconstructies (hout), later door stenen muren. Op basis van enkele als bestaand metselwerk ingetekende muurdammen op de nieuwe situatietekening uit 1976, kan met enige mate van zekerheid worden gesteld dat er oorspronkelijk sprake is geweest van een bakstenen tussenmuur. De huidige opzet past binnen de typologische ontwikkeling van de relatie tussen beide vertrekken.

 

Een opvallend detail vormt de locatie en opzet van de stookplaats. Normaliter is deze tegen de brandmuur geplaatst en was de heerd de enige ruimte die kon worden verwarmd. Bij Sprundelsebaan 110 bevindt de stookplaats zich echter tegen de muur tussen de heerd en de goeikamer. Deze plaatsing hangt samen met het gegeven dat er sprake is van een dubbele stookplaats: ook de goeikamer heeft een eigen haard. Uit de aanwezigheid van een eigen haard blijkt dat de goeikamer een duidelijke gebruiksfunctie had. Hoewel de stookplaatsen in de huidige verschijningsvorm niet oorspronkelijk zijn, blijkt uit zowel de ravelingen als het rookkanaal dat de tweezijdige opzet authentiek is.

 

Een ander opvallend aspect dat nu niet meer als zodanig herkenbaar is, zien we op enkele oude foto’s uit de jaren zestig en zeventig. Hierop zien we dat de goeikamer een eigen entree had. De op de foto’s zichtbare dagkanten zijn opgemetseld in koppen en drieklezoren. Deze afwerking, welke gelijk is aan de nog aanwezige voordeur, laat zien dat de opzet met tweede deur deel uitmaakte van het oorspronkelijke plan. De aparte entree, in combinatie met de stookplaats laat zien dat de goeikamer een belangrijke functie had. Wat dit precies is geweest, is onbekend. Het zou kunnen betekenen dat er meerdere gezinnen (de ouders/grootouders) ook hebben ingewoond. Doordat de tweede deur in 1976 is dichtgezet, op een dusdanige wijze dat er geen bouwsporen meer zichtbaar zijn, is de historische gelaagdheid en karakteristiek hier verstoord. Een volgende aanwijzing die deze aanname onderstreept, zien we in de kelder. Deze is toegankelijk vanuit de moos. Hoewel de trap niet oorspronkelijk is, zien we aan de opzet van het tongewelf en de plaatsing van de keldervensters, dat de kelderontsluiting wel deel uitmaakt van de oorspronkelijke opzet. Meteen links van deze keldertrap zit de trap naar de, circa één meter boven de vloer gelegen opkamer. In de kelder zitten in de zuidoost hoek sporen die erop duiden dat de opkamer nog een tweede opgang, vanuit de goeikamer, heeft gehad. Het gewelf is hier doorbroken en afgetimmerd met een houten constructie. Twee opgangen naar één opkamer is atypisch. Het zou erop kunnen duiden dat de opkamer was opgedeeld in twee helften, waarbij één helft was bedoeld voor de in de goeikamer inwonende familieleden.

 

 

Vlaamse schuur

 

De schuur van Sprundelsebaan 110 is een gaaf behouden en karakteristiek voorbeeld van een rondom Breda voorkomend schuurtype: vrijstaande Vlaamse schuur, met in de verbreedde zijbeuk een zijlangsdeel. Vanwege de ligging van de deel heeft de schuur haar karakteristieke welvingen boven de deeldeuren, waarbij de opzet van aan één zijde een hoge welving (volle kar) en aan de andere zijde een lage welving (lege kar) kenmerkend is. Wat betreft exterieur is de oorspronkelijke karakteristiek van een gesloten volume met houten wandbetimmering en een hoog opgetrokken, met riet gedekt dak nog steeds bepalend voor het aanzien. Een opvallend detail vormen de ovale gevelopeningen die middels een schuifluik aan de binnenzijde dichtgezet konden worden. Dit type luikopening zien we ook elders in de regio terugkomen en heeft een positieve architectuurhistorische waarde als karakteristiek element. In het interieur wordt de ruimte gedomineerd door de gaaf behouden eikenhouten gebintconstructie, met haar specifieke opzet waarbij de gebintbalk aan één zijde als ankerbalk is uitgevoerd en aan één zijde als dekbalk met forse oversteek.