Catharinakerk Eindhoven

Catharinakerk Eindhoven, architectuurhistorisch waardenstellend onderzoek rijksmonument Cuypers

De Catharinakerk te Eindhoven

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Gemeente Eindhoven

 

Uitvoering

Cultuurhistorisch onderzoek, bestaande uit:

Verklarende beschrijving met pictografie (onder regie van Don Rackham)

Waardenstellend onderzoek met contextuele pictografie (onder regie van Bernadette van Hellenberg Hubar)

 

Samenwerking

 

VanHellenbergHubar.org


 

Een van Cuypers’ beste ontwerpen, zo typeert Cuypersbiograaf Wies van Leeuwen de Catharinakerk te Eindhoven. Cuypers’ zoon Joseph relativeerde dit enigszins toen hij schreef dat dit ontwerp ‘strijdt met die te Veghel om den voorrang, welke de schoonste schepping zou zijn uit de eerste 25 jaren van ’s bouwmeesters loopbaan!’ Alom wordt de kerk in de vakliteratuur beschouwd als een markant onderdeel van het oeuvre van de architect, wat na het uitvoeren van het cultuurhistorisch onderzoek alleen maar bevestigd kan worden, al was het slechts vanwege het kathedrale torenfront met de ongelijke torens en de omvangrijke portaalsculptuur die in geen enkel ander gebouw in het oeuvre van Cuypers voorkomt. Daarom verbaast het des te meer dat er nooit een samenhangende analyse van de Catharinakerk als gebouw is verschenen.

  

Enkele bijzondere aspecten/bevindingen

De Catharinakerk neemt een bijzondere positie in in het oeuvre van Cuypers, al was het alleen maar vanwege het bijzondere torenfront met zijn rijk gebeeldhouwde portalen. Het uitgevoerde onderzoek heeft die positie andermaal bevestigd. Het gebouw voldoet dan ook in alle opzichten ruimschoots aan de Eindhovense boordelingscriteria van ‘uitzonderlijke architectonische waarde’ en ‘authenticiteit’.

 

Zonder te pretenderen om een volledig overzicht te geven van de resultaten van het onderzoek, wordt hieronder een aantal opvallende aspecten en nieuwe inzichten kort aangekaart:

  • De Catharinakerk, een van zijn eerste kerken, getuigt van de ambitie van Cuypers om een nieuwe vormentaal te ontwikkelen met het oog op het realiseren van het volgende hoofdstuk in de ontwikkeling van de gotische bouwstijl.
  • Hoewel gericht op één tijdvak, de middeleeuwen, getuigt de Catharinakerk van de door het eclecticisme geïnspireerde aanpak van Cuypers bij het kiezen van motieven om zijn nieuwe gotiek vorm te geven; een vorm waarin de romaanse wortels van die bouwstijl niet overgeslagen werden. Hierbij werden zowel de beste Franse, Duitse als inheemse voorbeelden benut (het ging tenslotte om een nationale stijl van Europees formaat). Dit selectieve eclecticisme werd bepaald door het classicistische principe van de ‘electio’ (de keuze van de beste voorbeelden), dat deel uitmaakte van de esthetica van Cuypers en Thijm.
  • De Catharinakerk getuigt van de emancipatie van de baksteen tot een volwaardig bouwmateriaal, als doelbewust onderdeel van Cuypers’ esthetica. De architect haalt de baksteen achter de pleisterlagen vandaan en geeft het een volwaardige positie in zijn ontwerpen, als onderdeel van de vertaalslag van de grote Franse voorbeelden naar een nationale nieuwe gotiek. De herintroductie van de gewelftechniek in de kerkbouw – uitgevoerd in baksteen – speelt hierbij een belangrijke rol.
  • Het ontwerp geeft ondubbelzinnig aan hoe hij vorm, functie en verhaal (in de zin van symboliek, die in het onderzoek uitvoerig wordt onderzocht) als een onscheidbare symbiose zag, en dat was mogelijk door een gelukkige combinatie van het ambitieniveau in Eindhoven – waardoor de kerk qua type en formaat wezenlijk verschilde van die in Veghel en Alkmaar – en de beschikbaarheid van het in dezelfde periode gepubliceerde handboek van zijn vriend en geestverwant, J.A. Alberdingk Thijm, De Heilige Linie (1858). We laten de architect zelf aan het woord om een indruk te geven van wat dit werk voor hem betekende. In januari 1858 schrijft hij aan Thijm: “Ik ben geheel en al gewonnen voor het symbolisme in de kunst. Uw stuk over ’t autaer ten Oosten vind ik uitmuntend. Hoe schoon die samenhang van constructieve noodzakelijkheid met die heerlijke symbolen.” Enkele maanden later, in juli schrijft hij specifiek over de Catharinakerk: “Mijn twee torens van Eindhoven zullen aan de symboliek, welke ik aan Uw de Heilige Linie geleerd heb, niet vreemd blijven. Het is verbazend hoe constructie, schoonheid en symbolisme altijd samengaan”.  
  • De Catharinakerk laat zien hoe Cuypers een onverbiddelijk en compromisloos rationalisme doorvoerde, waarbij ‘lelijke’, onregelmatige oplossingen werden gepresenteerd als een noodzakelijk gevolg van de constructie. Met name de aanzetstenen op de overgang van pijlers naar gewelf bij de oostelijke triomfboog (bij de narthex) geven een treffende demonstratie.  Je zou kunnen stellen dat Cuypers het publiek leerde dat functionalistisch ‘lelijk’ mooi kan zijn.
  • Het ontwerp laat tevens zien hoe hij in de geest van Pugin en Viollet-le-Duc schilderachtige schoonheid creëerde door een rationele toepassing van beginselen. Ook de ‘factor beweging’, waarmee Cuypers al vanaf zijn academiejaren vertrouwd was, ontbrak hierin niet: dit is met name beleefbaar bij het noordwestelijke deel van de kerk met zijn spel van muren, luchtbogen, steunberen en daken. Binnen manifesteert de factor beweging zich met name dankzij de schuivende pijlers, wat wel heel in het bijzonder dankzij de transepthallen ervaren kan worden..
  •  De Catharinakerk toont verschillende motieven die – voor zover nu bekend – door Cuypers zelf zijn bedacht en uitgewerkt in het oeuvre dat hij vanaf de Antoniuskerk in Vorden en de Martinuskerk in Wyck ontwikkelde. We noemen met name: de getrapte of getilde lijst die met name werd gebruikt om transeptgevels te verbijzonderen; het driepasvenster, waarvan de bakstenen omlijsting uit drie segmenten bestaat die herleid kunnen worden tot de gelijkzijdige driehoek; de oplossing m et de half pendentieven bij de triomfboog onder de orgeltribune; de reductie van het natuursteen in de vensterharnassen, waardoor de vormgeving van de ramen een sterken visuele wisselwerking aangaan met de baksteenvelden van de muren; het uitvouwen van de transkapellen in de kooromgang tot grote, in elkaar overlopende ruimtes op basis van een 60 graden module in de plattegrond.
  • Cuypers heeft een buitenpolychromie toegepast die bestaat uit de kleuren van geologische en gebakken bouwmaterialen (verschillende soorten natuursteen en baksteen) en geverfde elementen. Omdat dit gamma integraal deel uitmaakt van het ontwerp van Cuypers is het spijtig dat in het voorportaal zandstenen kapitelen vervangen zijn door hardsteen in een afwijkende kleur. Overigens zijn niet alleen kleursporen aangetroffen bij de bouwsculptuur, maar ook op de reliëfs van de drie portalen van het torenfront. Tot dusver zijn geen andere kerken van Cuypers in de vakliteratuur of via professionele websites bekend, waar restanten van buitenpolychromie geconstateerd of gerestaureerd zijn. Dat betekent dat hier sprake is van een hoge zeldzaamheidswaarde die vraagt om conserverende maatregelen.
  • De Catharinakerk is de enige kerk waar Cuypers niet alleen bij het accentueren van de constructie, maar ook bij de muurvelden baksteenpolychromie heeft toegepast. Tot op het moment dat de industrie baksteen van hetzelfde formaat kon leveren in verschillende kleuren, was Cuypers aangewezen op het beschilderen van steen, hier in okergele kleur. Dat geeft al een indicatie van de zeldzaamheidswaarde. Deze wordt verhoogd door de bijzondere uitvoering van de baksteengordijnen als onderdeel van de symboliek van de stenen tent. Zo gedetailleerd en zo gevarieerd – met als bijzonderheid de divergerende patronen in de arcades van schip, transept en kooromgang, de kopgevels van de transeptarmen en boven de triomfboog bij de orgeltribune – zou Cuypers dit niet meer ontwerpen. Meer en meer werd de baksteenpolychromie van muurvelden een tijdelijke fase om de kerk direct na de oplevering een verzorgd aanzien te geven, in afwachting van nieuwe geldstromen voor de beschildering.