Fransche molen Valkenburg

Fransche watermolen Arcen, rijksmonument , onderslagmolen herbestemming Res nova Monumenten

Fransche molen

Lindenlaan 32 Valkenburg

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Commerciële partij

 

Uitvoering

Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek

2022

 

Architect

Stadsherstel Limburg

 


In het historisch centrum van Valkenburg aan de Geul, aan de kade van de noordelijke Geultak, ligt de Fransche molen, een in 1804-1811 gebouwde watermolen. De eigenaar, heeft de watermolen in 2004-2006 gerestaureerd en verbouwd. Sinds de werkzaamheden heeft het molengebouw leeg gestaan. De watersnood uit 2021 en de noodzakelijke herstelwerkzaamheden die hieruit voortvloeide, zijn aanleiding geweest om de herbestemming van het complex in gang te brengen. In 2001 is een bouwhistorische verkenning uitgevoerd naar de molen. Deze rapportage is geactualiseerd en, volgend op nieuw aangetroffen bouwsporen en sindsdien beschikbaar gekomen beeld- en archiefmateriaal aangevuld en waar nodig herzien.

 

Bouw van de molen

Op de zuidelijke oever van de Geul lag al sinds de middeleeuwen een olie- en schorsmolen. Deze molen bevond zich op het Geuleiland. Langs de zuidzijde van dit eiland loopt de afslagtak van de Geul, aan de noordzijde de molentak. Op het eiland lag naast de oliemolen ook nog de Oude Molen (aan de Sint-Pieterstraat). De watermolens vormen samen met de beektakken, enkele sluizen en stuwen een ingenieus middeleeuws waterwerk. Op deze manier werd een groot rendement behaald op het gebied van energielevering door het verval en de hoeveelheid water zo groot mogelijk te maken. Als

 

De oliemolen maakte deel uit van de bezittingen van kasteel Den Halder. Rond 1800 laat de toenmalige eigenaar, Van Pallandt, een nieuwe watermolen op de noordelijke oever van de Geul bouwen. Nog tijdens de bouw wordt het kasteel en de bijbehorende goederen echter verkocht. In de verkoop wordt ook specifiek gesproken over een in aanbouw zijnde graanmolen en over de al aanwezige bouwmaterialen. Het kasteel wordt gekocht door Bertrand Loisel, een militair magazijnmeester te Maastricht. De erven Loisel hebben het kasteel tot het eind van de negentiende eeuw in bezit gehad. De naam ‘Fransche molen’ komt ook voort uit het gegeven dat Loisel van Franse origine was.

 

Een opvallend element aan de molen vormt hardstenen asgatomlijsting die enkele meters achter het huidige asgat zit. Er zijn in het interieur geen sporen herkenbaar waaruit blijkt dat ter plekke van dit asgat ooit een gangwerk heeft gezeten. Hoewel het niet met zekerheid is te toetsen, is het aannemelijk dat Loisel na de aankoop nog tijdens de bouw de plannen heeft gewijzigd en het molenrad naar de huidige locatie heeft verplaatst. Het rad lag hierdoor recht tegenover het molenrad van de oliemolen. Er was sprake van een dubbelmolen. Deze karakteristieke opzet was tot circa 1924 nog aanwezig. In dat jaar is het rad van de oliemolen verdwenen. Nadien is het molengebouw in meerdere bouwfasen ingrijpend verbouwd, waardoor de oorspronkelijke karakteristiek als molengebouw en de typologie-ruimtelijke context van een dubbelmolen niet meer beleefbaar is.

 

Noordelijke gevel

Een van de meest opvallende aspecten aan de Fransche Molen is de opzet van de noordgevel, in het bijzonder het linker gedeelte. Deze gevel heeft een dikte van zo’n 1,8 meter, tweemaal zo dik als het westelijke volume (de molenaarswoning) en vier maal zo dik als de zuidelijke en oostelijke gevel. Behalve de dikte valt ook de geleding op. Er is sprake van diep gelegen vensternissen en ter hoogte van de moerbalklaag verjongt de gevel iets. Oude foto’s laten bovendien zien dat de gevel nog zo’n 60 centimeter in oostelijke richting doorliep en dat de bouwmassa op de hoek was voorzien van een kroonlijst en (deels) een eigen dakschild had. Het lijkt er sterk op dat deze gevel een relict van een ouder volume is. Oude kaarten geven echter geen inzicht. Noch op de Jacob van Deventerkaart uit circa 1566 (waarop de oliemolen wel zichtbaar is), noch de achttiende-eeuwse Villaretkaart (circa 1745) en de Ferrariskaart (circa 1777) zien we een volume staan. Het is echter, ook gelet op de ligging bij de overgang over de Geul, niet ondenkbaar dat hier ooit een gebouw (met een defensieve functie) heeft gestaan. Hierbij was wat nu de buitenzijde van de gevel was van oorsprong de binnenzijde. De in het rapport geopperde hypothese is dat de hier aanwezige bouwmassa in 1672 is verwoest, als ook de Geulpoort, het kasteel en delen van de stadsmuur door de terugtrekkende Staatse troepen worden vernietigd. Van de Geulpoort weten we dat er tot het eind van de achttiende eeuw (1782) nog sprake was van een ruïne. Deze ruïne werd, in tegenstelling tot de Grendel- en de Berkelpoort, niet op de oude kaarten afgebeeld. Ook bij de Fransche Molen kan deze gevel een relict zijn van een in de achttiende eeuw in ruïneuze staat verkerend object en daarom niet zijn opgetekend (ruïnes worden ook niet op de kadastrale minuutkaarten weergegeven, alleen als het volumes zijn die nog zijn overdekt).

 

In de late achttiende eeuw werden rondom kasteel Den Halder parkachtige tuinen aangelegd (aangeduid als ‘tuinen’ en ‘lusthof’ in de oorspronkelijk aanwijzende tafels uit 1840). Deze bevonden zich niet alleen meteen nabij het kasteel, maar ook in het westelijke deel van het Geuleiland en ten oosten van de Lindenlaan. Deze Lindenlaan wordt als rechte structuur rond 1800 aangelegd en was aanzienlijk breder dan het huidige tracé. De laan verbond niet alleen de tuinen met elkaar, maar vormde ook een zichtas vanaf het noorden op Den Halder (een soortgelijke laan lag ten westen van het kasteel). De kadastrale basiskaart uit 1816-1819 (in 1842 herzien en als minuutkaart uitgegeven) laat de oorspronkelijke breedte van de laan zien. Wat meteen opvalt, is dat het oostelijke volume van de molen (met de dikke gevel) op de laan lag en dus deel uitmaakte van de zichtlijn. Een dergelijke opzet is alleen denkbaar als men een bepaalde esthetische waarde aan het volume hechtte. Mogelijk was er op dat moment sprake van een tot follie verworden ruïne, een fenomeen dat in de landschappelijke tuinen uit die tijd vaker voorkwam, bijvoorbeeld de ruïne van kasteel Stein, de ruïne van kasteel Den Aldenborgh in Merum, of de Lichtenberg te Maastricht (alle drie ingericht als belvedère).  

 

Bovenstaande is een hypothese, gebaseerd op bouwhistorische sporen en op basis van historisch-cartografisch onderzoek (met name vergelijkingen met de overige ‘defensieve’ objecten op de kaarten). Alleen archeologisch onderzoek kan mogelijk meer in zicht geven in dit vraagstuk.

 

Molenwerken

De Fransche molen is gebouwd als molen met onderslagrad. Deze opzet is, ondanks het gegeven dat het rad meerdere keren is gewijzigd, tot op de dag van vandaag nog aanwezig. De sluizen, bestaande uit één maalsluis en twee lossingsluizen, zijn in het begin van de eeuw gewijzigd. Hierbij zijn de hardstenen kolommen van het oorspronkelijke sluisgebint hergebruikt. Het nieuwe gebint ligt ruwweg een halve meter hoger. Oorspronkelijk was sprake van een opzet met aan de noordzijde twee maalsluizen en aan de zuidzijde drie lossingsluizen (negentiende-eeuwse opzet was drie lossingsluizen in het midden en aan weerszijde een maalsluis).

 

Het molenwerk bestaat uit verschillende machinerieën die vrijwel volledig dateren uit 1929. De toenmalige eigenaar, het echtpaar Caselli- Stielen koos bewust voor een nieuw rad en geen turbine. Enerzijds omdat een turbine niet optimaal zou werken voor de specifieke situatie, maar vooral ook omdat de eigenaar inzag dat het waterrad een belangrijke rol speelde in de karakteristiek van het straatbeeld van Valkenburg. Het waterrad is uitgevoerd als Ponceletrad met een middenlijn van 5 meter. Dit type rad kenmerkt zich door de gebogen schoepen en de gesloten zijkanten tussen de schoepen. Gelijktijdig met het rad werd een nieuw stalen gangwerk en vier koppels maalstenen geplaatst. Behalve de koppels stenen, dreef het waterrad via een uitgebreid netwerk van aandrijfassen meerdere molenattributen aan. Het nog aanwezige gangwerk, de koppels stenen, de aandrijfassen (inclusief poelies, lagersteunen en een deel van de banden) een koekenbreker, een haverpletter, een elevator, het luiwerk, de meelbuil en (relicten van) een trieur, zijn allemaal rond dit jaartal te dateren. Niet veel later werd hieraan nog de bestaande mengketel toegevoegd. Als geheel is er nog sprake van een moleninrichting die representatief is voor de interbellumperiode.

 

Het molengebouw werd in 1931 geëlektrificeerd. Hiervoor werd een turbine geplaatst die werd aangedreven door het molenrad. Met de turbine werd onder andere voor de verlichting van de molen verzorgd. De turbine is nog aanwezig. Ook de op marmeren platen geplaatste meters, de twee schakelborden en de aandrijving (as en poelies) zijn nog gaaf behouden.

 

Winkel

In het vroege interbellum krijgt het pand een nevenfunctie en wordt een kruidenierswinkel ingericht. Hiervoor worden enkele wijzigingen doorgevoerd. Zo worden in de jaren twintig de twee vensters in de oostgevel (etalagekast over twee bouwlagen) en een luifel en in de jaren dertig de twee ondiepe etalagekasten aangebracht. In de zijgevel wordt een nieuwe brede entree geplaatst (de oorspronkelijke toegang tot de molenaarswoning wordt in een later stadium tot venster gewijzigd). Verder worden er twee grotere winkelvensters aangebracht, waarbij één in de dikke noordelijke gevel zit. Hierbij wordt dikke gevel weggehakt tot 90 centimeter. Het onderbrengen van een nevenbestemming zal zeker te maken hebben met de ontwikkeling van Valkenburg en het belang dat de Lindenlaan kreeg als ontsluiting van het centrum. De aanzet hiervoor werd gedaan aan het eind van de negentiende eeuw, als erven Loisel kasteel Den Halder in een NV onderbrengen, het goed opsplitsen en de individuele percelen verkopen en de infrastructuur tussen de hoofdweg richting Maastricht en het centrum verbeteren. Hiermee wordt een grote impuls gegeven aan de economische groei van Valkenburg. De nevenbestemming past binnen deze ontwikkeling en vormt een relevante laag in de ontwikkelingsgeschiedenis van het pand.

 

 

Aan het begin van de twintigste eeuw wordt ook de twee bouwlagen hoge hijskapel opgericht. Deze had een gesloten opzet, waarbij de producten rechtstreeks vanuit de kar naar de verdieping en vliering kon worden gehesen. Aan het eind van de eeuw was het voorste deel deze kapel weggevallen. Dit achterste deel is hersteld en voorzien van balkons. De diepte van deze balkons en de overstek herinneren nog aan de oorspronkelijke diepte van de hijskapel.