Bouwhistorisch onderzoek Laurentiuskerk te Voerendaal

Laurentiuskerk Voerendaal bouwhistorisch onderzoek tbv restauratie en nevenbestemming rijksmonumentale kerk Stuyt Dumoulin

Sint Laurentiuskerk

Kerkplein 37 Voerendaal

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Kerkbestuur

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

2022

 

Architect

Peutz Architecten


In het centrum van de historische kern van het dorp Voerendaal, ligt de H. Laurentiuskerk. De huidige kerk is gefaseerd tot stand gekomen, waarbij de westelijke toren is terug te voeren tot de late elfde of twaalfde eeuw. Het schip is gebouwd in 1843, het koor en het transept en koor in 1916. In 1949 is tot slot een traptoren tegen de romaanse toren opgetrokken. Het rijksmonumentale kerkgebouw wordt nog actief gebruikt voor de eredienst, maar ondanks het samenvoegen en sluiten van naburige kerken, is de instandhouding van het gebouw een almaar zwaarder wordende last. Om deze lasten te kunnen dragen, is men aan het zoeken naar een nevenbestemming voor de kerk, die zal worden ondergebracht in het westelijke gedeelte van het schip. Naar aanleiding van de beoogde werkzaamheden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Onderzoek gevraagd om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren naar de kerk. De kerk presenteert zich in haar huidige verschijningsvorm als een organisch gegroeid object dat al naar gelang behoefte (zeer slechte conditie in 1843) en noodzaak (explosieve groei van de parochie als gevolg van de mijnbouw in 1916) werd herbouwd en vergroot. Met name laatstgenoemde getuigt van een ongekende sociaal-economisch ontwikkeling die ook in het begin van de eeuw in het zuidoosten van Limburg als gevolg van de mijnbouw plaatsvond (niet alleen in Voerendaal). Deze groei van de parochie blijkt ook uit de geaccordeerde tekeningen voor een significante uitbreiding in 1939, die alleen vanwege het uitbreken van de oorlog nooit is gerealiseerd.

 

Geconsacreerd door paus Leo IX

De geschiedenis van een kerk op deze locatie gaat al terug tot de elfde eeuw en is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van Voerendaal, niet alleen als kerk, maar vanwege de functie van de voormalige weertoren ook als veilige haven. De toren is, met haar ruim 900 jaar oude oorsprong, het oudste volume in Voerendaal. De kerk is in 1049 gewijd door paus Leo IX. Leo IX, Bruno van Egisheim, was voorheen bisschop van Toul. Nadat hij tot paus was verkozen, volgde Udo van Toul hem op als bisschop. Tevens was hij kanselier en secretaris van paus Leo IX.  Udo schonk in 1065 zijn goederen, waaronder ook Voerendaal en omstreken toebehoorde, aan het Gengulfusklooster te Toul. In deze akte refereert hij aan de wijding.

 

Romaanse toren

De romaanse toren is gaaf behouden en vertelt, samen met de gotische aanpassingen aan zowel het exterieur en het interieur, het verhaal over het oudste hoofdstuk uit de geschiedenis van de kerk. De ruim 900 jaar oude toren is, met haar niet-orthogonale plattegrond, de ietwat naar boven toe verjongende opstand en de materialisatie in Kunrader steen een representatief voorbeeld voor kerktorens (en weertorens) uit de elfde en twaalfde eeuw in het zuiden van Limburg. De toren heeft in de middeleeuwen al een verbouwing doorgemaakt. Op de begane grond is na de oorlog een doopkapel ingericht, waarin de romaanse doopvont staat opgesteld. Deze kapel is toegankelijk via een spitsbogige doorgang en wordt overkluisd door een gotisch kruisribgewelf. In de bovenste geleding zijn enkele spitsbogen aanwezig. Het metselwerk in Kunrader steen wijkt hier ietwat af van de onderliggende bouwlagen. Dit uit zich het meeste in de uitvoering van de hoekblokken, die hier een gladdere afwerking hebben. Of dit betekent dat de bovenste geleding later is toegevoegd, of dat ze is herbouwd, is onbekend. Op de eerste verdieping van de zolder zijn de oorspronkelijke natuurstenen consoles van de moerbalken nog behouden. Tegenwoordig liggen enkele (eeuwen)oude moerbalken langs de consoles. Op de consoles is aan weerszijde een strijkbalk geplaatst, waarop een secundaire enkelvoudige balklaag ligt. Op deze verdieping zit aan de schipzijde een diepe nis. Het wordt aangenomen dat dit de oorspronkelijke toegang tot de weertoren is: er zijn geen oorspronkelijke doorgangen in de drie buitengevels van de toren. Op de tweede verdieping zijn twee vroegere spitsboogvensters behouden, die boven de dakschilden van het oorspronkelijke schip (van vóór 1843) zaten.

 

Schip uit 1843 van Jean Dumoulin

Het schip van architect Jean Dumoulin is kenmerkend voor zijn tijd. Deze waterstaatskerk (zo genoemd omdat Waterstaat een belangrijke rol speelde in de bouw van kerken in deze periode en niet omdat het een bepaalde stijl vertegenwoordigd) is in hoofdopzet gaaf behouden. Ze vertegenwoordigt een (kerk)bouwstijl die in de achttiende eeuw in het zuiden van Limburg door vooraanstaande architecten werd toegepast en die ook in de eerste helft van de negentiende eeuw nog bepalend is geweest voor de kerkbouw. De sobere architectuur is verfijnd van opzet en het schip als geheel vertelt het verhaal waarin elementen uit deze Maaslandse barok en een verdere versobering die voortvloeit uit het neoclassicisme, samenkomen. De hoofdopzet van het interieur van het schip wordt gekenmerkt door een vroeg-negentiende-eeuwse karakteristiek (ook hier een voortzetting van een achttiende-eeuwse traditie). Dit uit zich in de opzet met één enkele overwelving, waarbij de traveeën worden geaccentueerd door pilasters en gordelbogen en waarbij er, met uitzondering van de opzet van de cordonlijst, geen bouwsculptuur is toegepast. De opzet van het oksaal, bestaande uit een door twee (gemarmerde) zuilen gedragen balkon met rechte balustrade, is eveneens kenmerkend voor deze periode. In 1984 is een van de meest kenmerkende elementen van het schip en een zeldzaam element dat door architect Dumoulin vaker is toegepast, namelijk een spitsbogige overwelving met schenkelspantconstructie, verwijderd. Hiervoor in de plaats is een tongewelf met bovenliggende staalconstructie teruggebracht. Een dergelijke type overwelving sluit meer op de ‘algemene’ typologie uit die periode. Het heeft echter geresulteerd in een vreemd ogende aansluiting van het gewelf op de viering.

 

Transept en koor uit 1916 van Jan Stuyt

In 1916 vindt een volgende grootschalige uitbreiding plaats. Het koor en de apsis worden vervangen door een transept, koor, sacristie en berging, uitgevoerd in een neoromaanse stijl. Bij de Laurentiuskerk is sprake van een sterke esthetische samenhang tussen de romaanse toren en de neoromaanse oostelijke uitbreiding. Deze esthetische samenhang wordt in hoge mate bepaald door de materialisatie, namelijk Kunrader steen. Door het verschil in uitvoering zijn de romaanse en de neoromaanse volumes echter duidelijk van elkaar te onderscheiden en te duiden.

 

Het ontwerp werd opgesteld door Jan Stuyt. Stuyt gold in het begin van de twintigste eeuw, samen met Joseph Cuypers een van de meest toonaangevende architecten op het gebied van kerkenbouw en speelde niet alleen wat betreft kerkbouwtypologie, maar ook wat betreft bouwstijl een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Nederlandse kerkenbouw. In navolging op de aan het eind van de negentiende eeuw opkomende liturgische herwaardering (samen met een herontdekking van het werk van Alberdingk Thijm), ontstond er aan het begin van de twintigste eeuw de behoefte aan de bouw van een nieuw type kerk waar “zoo veel mogelijk menschen een goede plaats hebben, waar zij allen den officiant en den prediker kunnen zien, waar zij goed kunnen hooren, goed kunnen zien, en zich zonder moeite de noodige beweging kunnen veroorloven” (citaat Th. Molenboer in zijn artikel ‘Volkskerken’, in De Katholiek, godsdienstig, geschied- en letterkundig Maandblad (1900, dl. 118). De vraag naar een nieuw soort kerk komt voort uit de herleefde interesse in de liturgie. Er ontstond een tegenreactie op de typologie van de neogotische kerken die werden gebouwd. In deze kerken werd door de forse pijlers die de gewelven moesten dragen, een goed zicht op het altaar (de liturgische handeling) voor een groot aantal kerkgangers belemmerd. Daarnaast werd ook de lengte van het schip werd vaak gezien als zowel een visuele als auditieve barrière. Men zocht naar nieuwe vormen, waarbij de koepelkerk en de kruis(koepel)kerk van steeds groter belang gingen dienen en een neoromaanse en neobyzantijnse vormentaal steeds meer werd toegepast. Cuypers en Stuyt hebben vooral in de periode 1895-1920 een belangrijke rol gespeeld in deze ontwikkelingen in de kerkenbouw. Stuyt had bovendien een zeer sterke relatie met Heerlen. Tussen 1912 en 1925 bouwde hij in Heerlen en omgeving meer dan 3000 woningen (waaronder diverse mijnwerkerskoloniën), scholen, villa’s, bedrijfsgebouwen en drie nieuwe kerken (daarnaast meerdere verbouwingen, zoals de Laurentiuskerk.

 

De wanden van zowel schip, als transept en koor zijn in de jaren zestig afgewerkt met een laag witsel. De huidige kleurstelling dateert uit 1984. Zowel het witsel als de kleurstelling (geen historische referenties) hebben een indifferente bouwhistorische waarde. Op een aantal plaatsen is in 1984 de oorspronkelijke figuratieve en decoratieve polychromie vrijgelegd en bij de recente werkzaamheden zijn fragmenten van de afwerking in het koor in het zicht gekomen. De fragmenten vormen een herinnering aan de oorspronkelijke, rijk gedetailleerde polychromie van de kerk.