Sint Martinuskerk
Burgemeester Janssenstraat 11, Beek (Limburg)
Rijksmonument
Opdrachtgever
Kerkbestuur
Uitvoering
Bouwhistorisch onderzoek
2021
In het centrum van de historische kern van het dorp Beek, ligt de H. Martinuskerk. De huidige kerk is gefaseerd tot stand gekomen in de periode 1888-1910 en vervangt een op dezelfde locatie en met dezelfde oriëntatie geplaatste voorganger. Het rijksmonumentale kerkgebouw wordt nog actief gebruikt voor de eredienst, maar ondanks het samenvoegen en sluiten van naburige kerken, is de instandhouding van het gebouw een almaar zwaarder wordende last. Om deze lasten te kunnen dragen, is men aan het zoeken naar een nevenbestemming voor de kerk, welke zal worden ondergebracht in de narthex. Naar aanleiding van de beoogde nevenbestemming en tevens vooruitlopende op noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van geconstateerde scheurvorming, heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Onderzoek gevraagd om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren naar de kerk.
Middeleeuwse kerk
Op de plaats van de huidige kerk staat tot 1888 een romanogotische pseudobasiliek met westtoren, die in oorsprong waarschijnlijk is terug te voeren tot het midden van de dertiende eeuw. Van deze voorloper is een aantal tekeningen en opmetingen bewaard gebleven. Op deze weergaven zien we een kerkje met een middenschip van vijf traveeën dat middels een scheiboogarcade wordt gescheiden van de zijbeuken. De opzet van beide zijbeuken wijkt af, waarbij aan de zuidzijde steunberen zijn geplaatst. Een directe aanleiding voor de eenzijdige plaatsing van de beren, kan de loop van de Keutelbeek zijn, die meteen ten zuiden van het kerkeiland loopt. Daar waar schip en koor worden gekenmerkt door een gotische vormgeving, is de opzet van de toren, waarbij de twee onderste geledingen worden gekenmerkt door blinde arcadenissen en boogfriezen, in verschijningsvorm beduidend ouder. De bovenste geleding, met de klokstoel, is dan weer gotisch in opzet en wordt bekroond door een ingesnoerde torenspits. Of deze geleding een toevoeging op de oude toren is of een aanpassing van de toren is, is op basis van de tekeningen niet vast te stellen. De plattegrond van de toren op de opmetingstekening laat zien dat de oude kerktoren opvallend dikke muren had (circa 1,7 meter). Het is zeer aannemelijk dat de toren tevens diende als weertoren, waar de bewoners zich in tijden van nood konden verschuilen. Dit blijkt ook uit verslagen van Peter Trecpoel uit het midden van de vijftiende eeuw, waarin hij schrijft over een dergelijke situatie die plaatsvond in 1504.
Kerk van 1888: Lambert von Fisenne
In 1883 ontstaat het idee voor de bouw van een nieuwe kerk. Het plan in neoromaanse stijl wordt opgesteld door de Duitse (voor enkele jaren in Limburg werkzame) architect Lambert von Fissene. Uit stukken in het kerkarchief blijkt dat de keuze voor de architect en de keuze voor de bouwstijl werd bepaald door de bouwcommissie. De neoromaanse stijl is een bouwstijl die in Nederland op dat moment absoluut geen voor de hand liggende keuze en wordt pas vanaf het begin van de twintigste eeuw door architecten als Joseph Cuypers en Hubertus van Groenendaal toegepast. Von Fisenne was opgeleid in Duitsland, waar de (neo)romaanse bouwstijl al veel vroeger dan in Nederland werd toegepast. Als we echter kijken naar de vroegste door Von Fisenne gebouwde kerken, dan worden deze echter niet gekarakteriseerd door een romaanse bouwstijl, maar zijn ze gebouwd in een sobere gotische vormentaal, veelal uitgevoerd in baksteen. Von Fisenne wordt in de jaren tachtig betrokken bij de restauratie van de elfde-eeuwse Amelberghakerk te Susteren. De keuze voor Von Fisenne voor de bouw van een neoromaanse kerk in Beek lijkt dus vooral te zijn gebaseerd op zijn werk in Susteren. Als we kijken naar opzet van de Martinuskerk als kruiskerk, dan wordt ook hiermee duidelijk verwezen naar de Amelbergabasiliek. Binnen de door het kerkbestuur vastgestelde kaders stelt Von Fisenne een plan op. Het ontwerp bevindt zich in de kerkarchieven en toont een kruiskerk met westtoren. Het exterieur is duidelijk op de romaanse architectuur geënt. Dit uit zich niet alleen in de karakteristieke opzet van de rombische torenspits, maar ook in het gebruik van natuursteen (zandsteen, waarbij de horizontale en verticale accentuering in een rode ijzerzandsteen is uitgevoerd) en het toepassen van onder andere boogfriezen, drielichten, dwerggalerijen en biforia. Elementen zoals de roosvensters en de forse dakruiter zijn echter atypisch voor het neoromaans en sluiten meer aan op een neogotische benadering van de kruiskerk. De nieuwe kerk werd voor een groot deel gebouwd volgens de structuur en ritmiek van de oude kerk. In hoeverre er ook nog oude fundamenten aanwezig zijn, is onbekend. De uitbreidingen in het nieuwe plan vonden voornamelijk plaats aan de oostzijde. Niet alleen werd er een transept toegevoegd, ook werd het koor vergroot en voorzien van een hoofd- en zijapsissen. De werkzaamheden aan koor, transept en de sacristie werden gerealiseerd in 1889-1890. In 1892 volgende de werkzaamheden aan het schip en de westtoren. De westtoren werd integraal gehandhaafd en voorzien van een nieuw zandstenen buitenblad. Op oude foto’s is te zien dat bovenste geleding verjongt. Dit betreft nog de gotische geleding van de oorspronkelijke weertoren, inclusief ingesnoerde spits. Uit de archieven kunnen we herleiden dat de beklamping en ophoging van de nieuwe westtoren uiteindelijk niet kon uitgevoerd zoals Von Fisenne het had beoogd, omdat ‘het beneden gedeelte geen voldoende draagkracht had’. Men was dus genoodzaakt het ontwerp onvoltooid te laten. Niet alleen bij het exterieur, maar ook in het interieur zien we een samengaan van neoromaanse en neogotische elementen. De hoogte van de kerk, evenals het gebruik van kruisribgewelven, de daarmee samenhangende schalken en (getrapte) pilasters en de spitsbogige gordelbogen, passen binnen een neogotische typologie. De opzet van de scheibogen, het gebruik van teerlingkapitelen en de toepassing van cordonlijsten bij de overgang naar de lichtbeuk zijn daarentegen weer sterk beïnvloed door het neoromaans. Deze neoromaanse elementen lijkt Von Fisenne nagenoeg één op één te hebben afgeleid van de door hem gerestaureerde Amelbergakerk.
Algemeen beschouwd kunnen we vaststellen dat de kerk in hoofdopzet nog representatief voor de typologie van de kerkenbouw die na het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in 1853 in Nederland bepalend is en op grote schaal wordt toegepast. Binnen de parameters van deze ‘traditionele’ opzet heeft Von Fisenne door middel van de materiaalkeuze en het gebruik van romaanse elementen een geheel eigen kerk gerealiseerd die voldoet aan de specifieke wensen van de bouwcommissie. De romaanse vormentaal heeft hier dus nog vooral een esthetische functie, dit in tegenstelling tot de vroege twintigste eeuw, waarbij juist de typologie van de neoromaanse en vroegchristelijke kerkenbouw de belangrijkste leidraad vormt in de kerkenbouw van architecten als Joseph Cuypers en Jan Stuyt.
Een nieuw westwerk: Joseph Cuypers en Jan Stuyt
De bevolking van Beek groeide rond 1900 en er ontstond behoefte aan een uitbreiding van de kerk. Dit leidde uiteindelijk in 1907 tot het concreet uitzetten van een ontwerpopdracht. Von Finesse was in 1903 overleden. Er werd een beroep gedaan op het architectenbureau van Joseph Cuypers en Jan Stuyt. Dit bureau was op dat moment het toonaangevende architectenbureau op het gebied van kerkenbouw en speelde niet alleen wat betreft kerkbouwtypologie, maar ook wat betreft bouwstijl een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Nederlandse kerkenbouw. De kerk neemt een belangrijke positie in in het werk van architecten Cuypers en Stuyt, als vroeg voorbeeld van een uitbreiding van een kerk in neoromaanse stijl, juist in een periode dat de architecten, vanuit hun zoektocht naar een nieuwe soort kerk, zelf ook aan het werken waren in een neoromaanse stijl. Of de werkzaamheden aan de Martinuskerk een startpunt zijn geweest voor de architecten om in neoromaans te bouwen, is niet geheel duidelijk. Bij het ontwerp werd het nog geen vijftien jaar geleden gebouwde westwerk van Von Fisenne, inclusief de weertoren, gesloopt. Het schip van de kerk werd in westelijke richting verlengd, voorzien van een nieuw westtransept met aan de zuidzijde een westfront met hoge hoektoren onder tentdak. De algehele karakteristiek van de toren is afgeleid van de vroegchristelijke en romaanse klokkentorens. In het kerkarchief is ook een schets aanwezig, waarin het westwerk werd gepresenteerd met twee torens. Tegen de zuidzijde van het westwerk werd een traptoren en ronde doopkapel opgetrokken. Deze zijn pas laat in het ontwerpproces aan het plan toegevoegd. Stilistisch gezien sluit het ontwerp van Stuyt en Cuypers nauw aan op het werk van Von Fisenne. Inpandig voeren Cuypers en Stuyt enkele wijzigingen aan het werk uit 1888 door. De schalken en cordonlijsten bij de overgang naar de lichtbeuk, zijn verwijderd. In de transeptarmen zijn deze cordonlijsten nog wel behouden. Oude foto’s laten zien dat de kerk rond 1910 nog grotendeels witgekalkte muren heeft. In de daaropvolgende jaren worden schip, viering en koor en kalot verrijkt met een uitgebreid decoratief programma, bestaande uit religieuze voorstellingen, polychromie, marmerimitaties en sjabloonwerk.
Kerkinterieur
De kerk is in haar huidige uitmonstering het resultaat van meerdere bouwfasen, waarbij de periodes 1888-1893, 1909-1910, circa 1965-1975 en 1992 bepalend zijn voor de huidige opzet. Als geheel is tot op heden in hoofdopzet nog sprake van een samenhangend ensemble uit de bouwfasen van de kerk. De wijzingen na Vaticanum II zijn kenmerkend voor de periode. Met de werkzaamheden in 1992 heeft men een bijzondere combinatie tussen enerzijds een sober en kenmerkende eigentijdse uitmonstering en anderzijds een gedeeltelijke reconstructie van en met respect voor de vroeg-twintigste-eeuwse uitmonstering weten te creëren. Enkele bijzondere elementen in het interieur zijn: