Dakpannenfabriek De Valk

De Valk, dakpannenfabriek te Echt, bouwhistorisch en cultuurhistorisch onderzoek rijksmonument

Dakpannenfabriek De Valk

Diepstraat 1 Echt

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Commerciële partij

 

Uitvoering

Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek

2015


Gelegen aan de rand van het centrum van Echt ligt het grootschalige vroeg twintigste-eeuwse fabriekscomplex ‘De Valk’.  Deze fabriek, ooit de grootste dakpannenfabriek van Europa, bestaat uit meerdere volumes, die nagenoeg allemaal zijn opgetrokken in de periode 1900-1930. De fabriek is al ruim dertig jaar niet meer in gebruik en hoewel delen van het complex in het verleden enkele bedrijfjes hebben gehuisvest, staat het sinds enige tijd leeg. De leegstand en het gebrek aan onderhoud heeft zijn weerslag op gebouwen gehad. Daken zijn beschadigd met als gevolg dat weer en wind vrij spel hebben gehad. Daarnaast is, door diverse ingrepen na sluiting van de fabriek, de authenticiteit her en der aanzienlijk aangetast. Een drietal onderdelen van het grootschalige complex is aangewezen als rijksmonument. Het betreft de directeurswoning en de zuidelijke en westelijke vleugel van het complex. Voor de overige bebouwing, welke geen beschermde status heeft, was ten tijde van het opstellen van het rapport al een sloopvergunning verleend. Het vrijgekomen terrein zal worden herontwikkeld. Vanwege het opstellen van een herbestemmingsopgaaf, is Res nova Monumenten gevraagd om een bouwhistorisch onderzoek op te stellen naar de rijksmonumentale fabrieksvleugels.

 

Korte beschrijving

De twee hallen zijn opgetrokken in een sobere baksteenarchitectuur, kenmerkend voor de industriële architectuur uit de periode 1880-1920. De vanaf de straat zichtbare gevels hebben een statig aanzien door de per twee geclusterde vensterassen. De gevel aan de Aasterbergerweg is de primaire Schauseite. Dit vertaalt zich in de rijkere detaillering (lisenen met metsel-ornamentiek aan bovenzijde, timpaan, decoratief fries). De gevel van het hoofdvolume aan de Aasterbergerweg is symmetrisch van opzet: 2 traveeën breed middendeel onder timpaan met de fabrieksnaam en een in hoog reliëf uitgevoerde valk. Aan weerszijde van het twee traveeën brede middendeel zitten negen traveeën. De symmetrische opzet met centraal timpaan refereert aan de klassieke architectuur en is beeldbepalend voor het volume.

 

Achter de gevels met meerdere lagen vensters gaan grote open vertrekken verscholen. De zuidelijke fabriekshal is onverdeeld en telt één bouwlaag. De centrale hal van de zuidvleugel en de oostelijke vleugel zijn door een brandmuur in twee ruimten verdeeld. De huidige opzet sluit in hoofdlijnen nog aan op dit beeld. In de vleugels zijn ranke stalen spanten toegepast. In de centrale hal van de zuidvleugel en in de oostvleugel zijn deze uitgevoerd als Polonceau-spanten. Dit type spant is kenmerkend voor industriële architectuur omdat hiermee grote ruimtes overspannen konden worden en werden vanaf het eind van de negentiende eeuw tot ver in de twintigste eeuw gebruikt. Hoge typologische waarde van de stalen spanten, met name de Polonceau-spanten. Binnen de hoge onverdeelde ruimten waren de productielijnen opgesteld. Daar waar de machines zijn verdwenen, is in de centrale hal nog een deel van de invulling bewaard gebleven. Het betreft stalen constructies die geen dragende functie binnen de hoofdstructuur hebben: ze dragen alleen de (verdwenen) machines en de betonvloeren die tussen en op de stalen liggers zijn geplaatst.

 

Ontstaan fabriek

Het begin van de dakpannenfabriek vindt plaats anno 1900. Op de locatie van een voormalige graanmolen, richten de gebroeders J. en W. Meuwissen een kleinschalige fabriek op. De graanmolen wordt door middel van een waterrad aangedreven door de Molenbeek.

 

De fabriek groeide ontzettend snel. In 1903 werd het aantal ovens van drie naar acht uitgebreid. In de jaren 1906 en 1907 volgde verdere uitbreiding. In 1909 werd een stoommachine geplaatst ter aandrijving van de persen. Vervolgens werden in 1911 een systeem van transportbanden aangelegd. De ontwikkeling kwam in een stroomversnelling met de introductie van ringovens in 1914. Met deze ovens konden continu pannen worden gebakken in tegenstelling tot de oudere vlamovens die naar ieder bakproces twee a drie dagen moesten afkoelen. Tijdens en vooral meteen na de Eerste Wereldoorlog was er een enorme vraag naar pannen, met name in voormalige oorlogsgebieden. De snelle groei leidde ertoe dat de firma van J. Meuwissen in 1923 werd omgezet in de NV Dakpannen en Kleiwarenfabriek De Valk.

 

Twee maal brand en snelle groei

De fabriek werd in de jaren twintig twee maal getroffen door een verwoestende brand. Een krantenartikel van 8 augustus 1925 (gemeentearchief Echt) omschrijft de gebeurtenis en geeft enig inzicht in de opzet van de oorspronkelijke fabriek en de omvang van de schade:

 “Dinsdagavond omstreeks acht uur vertoonde zich eensklaps een rosse gloed aan de Westzijde van Echt. Al spoedig bleek dat de groote dakpannenfabriek “De Valk” gelegen aan de Geleenbeek en het verlengde van de Wijnstraat,  n.l. den Looperweg, in lichte laaie stond. De fabriek is gelegen in den vorm van een vierkant, waarbinnen een grote stapelplaats. Aan deze zijde der Geleen bevinden zich de villa, de bureaux der directie, garages, stallingen, bergplaats, de woning der monteur, het bureau van den opzichter. Behalve de twee laatst gemelde gebouwen zijn de overige genoemden perceelen gelegen aan deze zijde der Geleen gespaard. De brand schijnt te zijn ontstaan in den Noordvleugel der fabriek. Hij tastte onmiddellijk de ‘woning van den tweede opzichter en het daarnaast gelegen bureau van den opzichter aan evenals de gehele Noordvleugel. Van hier uit verspreidde zich het vuur naar den Westervleugel en den vleugel langs de Geleen. De Zuidvleugel, pas geheel vergroot en vernieuwd en vormende ongeveer het vierde gedeelte der fabriek, is gespaard gebleven”.

 

In juni 1927 is er opnieuw een grote verwoestende brand in de fabriek. De exacte schade van deze tweede brand is onduidelijk. In de kranten wordt gesproken van een schadepost van ruim 1 miljoen gulden, een enorm bedrag in 1927. De brand zal dan ook zeer omvangrijk zijn geweest. Dit blijkt ook wel als we twee luchtfoto’s, één van circa 1920 en één van 1936 met elkaar vergelijken. Met name de west- en noordzijde van het grootschalige complex lijkt bij de branden van 1925 en 1927 dusdanig te zijn aangetast dat volledige herbouw nodig was.

 

De branden van 1925, 1927 en een kleinere brand in 1933 werden telkens als kans gezien om te groeien en te vernieuwen. In de jaren dertig had de fabriek drie ringovens, veertien blauwe ovens en acht vlamovens. Deze diversiteit in ovens en de daarmee samenhangende productieprocessen maakte het mogelijk om een breed scala aan producten aan te bieden. Gedurende de crisis in de jaren dertig bleef De Valk het goed doen. Pas als de oorlog uitbreekt komt de groei tot een halt. Niettemin bleef de fabriek tot 1944, als Echt in de frontlinies komt te liggen, in bedrijf.

 

Hoogtijdagen en verval

Meteen na de oorlog braken er als gevolg van de Wederopbouw gouden tijden aan. Vanaf de jaren vijftig werd een intensief investeringsprogramma gestart en werd de fabriek verder uitgebreid en gemoderniseerd. De ringovens werden vervangen door vier moderne tunnelovens, het aantal vlamovens werd verhoogd en er werden dertien grote tunneldrogerijen in gebruik genomen.

 

Ook hier geeft een luchtfoto, die kort na de Tweede Wereldoorlog is gemaakt, inzicht in de grootschalige ontwikkeling die het complex heeft doorgemaakt. Met name in de noordoostelijke hoek van het complex is nog een aantal zeer grote volumes opgericht.

 

Vanaf circa 1955 begon zich een kentering af te tekenen in de voorspoed van de fabriek. Stijgende loonkosten (die vanwege prijsvaststelling door de overheid niet mochten worden doorberekend) en een tekort aan arbeidskrachten zette het begin in van de geleidelijke teloorgang van de ooit grootste dakpannenfabriek van Europa. Het opraken van de eigen kleivoorraden, de toename van de concurrentie uit de Waalstreek en de opkomst van nieuwe producten als prefab betonelementen, versnelden het proces. Vanaf de jaren zeventig richtte men zich op de productie van keramische tegels. Er was niet voldoende financiële draagkracht om te investeren en uiteindelijk werd de fabriek in 1979 overgenomen. Niet lang daarna sloot De Valk haar deuren.