Wederopbouwgebieden Rhenen, Vriezenveen en Emmen
Opdrachtgever
Ministerie OC&W
Uitvoering
Ruimtelijke waardenstelling, kansen en bedreigingen
Vaststellen cultuurhistorische kernkwaliteiten
2009-2010
In het kader van de uitwerking van de beleidsbrief MoMo heeft de minister het voornemen uitgesproken dat tien gebieden uit de wederopbouwperiode opgenomen zullen worden in de tweede tranche van de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (hierna Amvb Ruimte) ter borging van hun cultuurhistorische kwaliteiten. Vergelijkbaar met de nationale landschappen en de ecologische hoofdstructuur in de eerste trance, dienen hiervoor “kernkwaliteiten” dan wel “wezenlijke kenmerken en waarden” vastgesteld te worden die enerzijds een waarborg vormen en anderzijds een handvat bieden aan lagere overheden om tot meer concrete bescherming via structuurvisie en bestemmingsplan over te gaan. In verband met het voorgaande heeft het ministerie van OC&W Res nova in 2009 verzocht om een voorstel voor kernkwaliteiten te formuleren, en wel ten aanzien van drie categorieën:
Voor alle drie de genres moet een beeld komen van de te borgen kernkwaliteiten. Deze moeten zich lenen voor nadere uitwerking door de provincies. Afgesproken is dat Res nova drie gebiedswaardenstellingen zal produceren conform de methode die ze (dr Bernadette van Hellenberg Hubar) heeft ontwikkeld in het kader van het Planologisch erfgoedregime. Deze zullen als vertrekpunt dienen voor de opstelling van de kernkwaliteiten. De gebiedswaardenstellingen worden gemaakt op basis van drie exemplarische dossiers die de RCE aanlevert. De keuze is komen te vallen op:
Het onderzoek per gebied is samengesteld uit de volgende onderdelen:
Rhenen: een exercitie in Delftse School-stijl
Hieronder volgt in het kort een inleidend stuk over het onderzochte gebied Rhenen, dat is uitgekozen als ‘voorbeeld van wederopbouw in de historische stad als gevolg van oorlogsschade’.
In mei 1940 werd meer dan de helft van de panden in de historische kern van Rhenen verwoest. Vrijwel meteen werd aangevangen met de wederopbouw van Rhenen en de nabijgelegen plaatsen Wageningen en Scherpenzeel. Deze steden aan de Grebbelinie gelden daarom als vroege voorbeelden van kernen die tijdens de oorlog werden heropgebouwd. De traditionalistische theorieën over architectuur en stedenbouw die werden gedoceerd aan de Technische Hogeschool te Delft door M. Granpré Molière, dienden als uitgangspunt voor de wederopbouw. Het ontwerp van één van Granpré Molières leerlingen, C. Pouderoyen, werd aangewezen als het te realiseren plan. Pouderoyen ging uit van de bestaande situatie, maar besloot wel één grote wijziging door te voeren ten behoeve van de ontwikkelingen van de twintigste eeuw: de zuidelijke gevelwand van de primaire verbindingsweg werd aanzienlijk teruggelegd om ruimte te maken voor een brede weg met plein, de Frederik van de Paltshof. Evenals in de organisch gegroeide (de in de loop der eeuwen geleidelijk ontwikkelde) stad, was ook in het wederopbouwplan de Cunerakerk de kern van de ontwerp. Alle overige gebouwen diende ter ondersteuning van deze kolos. De architectuur was kleinschalig en traditioneel van opzet. In vijftien bouwblokken werden 120 huizen gebouwd door een groot aantal prominente architecten. De huizen worden gekenmerkt door homogeniteit in hoofdvorm, massaopbouw en materiaal- en kleurgebruik, maar individualiteit in gevelindeling, nokrichting, dakvorm en detaillering. Als de stad in 1944 opnieuw in de frontlinies ligt, wordt het zuidelijke deel van het centrum getroffen, inclusief de kerk. De wederopbouw van dit gedeelte wordt in eenzelfde traditionalistische vormentaal gerealiseerd en vormt daardoor een uniform geheel met de ontwikkelingen die enkele jaren eerder waren gerealiseerd.
Vandaag de dag is het centrum van Rhenen nog in hoge mate representatief voor het wederopbouwplan dat door Pouderoyen werd opgesteld en in 1946 werd aangevuld. Hoewel op objectniveau enkele wijzigingen hebben plaatsgevonden, is de kern als ensemble een gaaf behouden en hoogwaardig voorbeeld van een vroege wederopbouwkern die is uitgevoerd volgens de stedenbouwkundige en architectonische principes van de ‘Delftse School’.