Sibelcogroeve - Oranje Nassau IV-mijn

Sibelco groeve Oranje Nassaumijn Heerlen, cultuurhistorisch onderzoek

Sibelcogroeve

Koolkoelen 40 Heerlen

 

Opdrachtgever

Commercieel bedrijf

 

Uitvoering

Cultuur- en bouwhistorische verkenning

2017

Samenwerking

Archeopro, Het Archeologie Bureau


Gelegen tegen de zuidelijke rand van de Brunssummerheide, op de grens tussen Heerlen en Landgraaf, ligt de zandwinningsgroeve van Sibelco. Res nova Monumenten is gevraagd om, in het kader van een milieueffectrapportage (MER), een bouwhistorische verkenning te verrichten naar het terrein. In het kader van het onderzoek zijn zowel het groeveterrein als enkele direct nabijgelegen complexen (vanwege de ruimtelijke relatie tot het groevegebied) geïnventariseerd, beschreven en gewaardeerd. De Sibelcogroeve ligt op het terrein van de voormalige Oranje Nassau IV mijn en bevindt zich ten noordoosten van het centrum van Heerlen, aan de zuidelijke voet van de Brunssummerheide. Het Sibelcoterrein is momenteel grotendeels ontdaan van haar oorspronkelijke toplaag en is volledig in gebruik als open groeve die vrijwel volledig aan het oog onttrokken wordt door een aarden wal. Aan de zuidwestzijde is de zandwinning voltooid en is sprake van een diepe plas met rondom een nieuw aangelegde groenstrook. Ten noorden van de ruim tien jaar geleden nieuw aangelegde ontsluitingsweg, bevindt zich nog een actieve zandgroeve. Uiterst oost is, ten oosten van de Grote Heiweg en op Landgraafs grondgebied, recent een terrein afgegraven.

 

Binnen de contour van de groeve is het noordoostelijke gedeelte niet afgegraven. Hier bevindt zich de eigenlijke fabriek, kantoren en verwerkte zandbergen van Sibelco. Verder is hier een aantal relicten behouden van de voormalige Oranje Nassau IV-mijn, te weten een tweetal kleine volumes uit de periode 1945-1950 die dienst deden als de Ondergrondse Vaakschool (OVS), een portierswoning uit de jaren zeventig en de steenberg met daarin een tweetal leermijnen. De daadwerkelijke bebouwing van de mijn is gedurende de jaren zeventig gesloopt, waarbij de grote silo van de Sibelco is geplaatst ter plekke van de oorspronkelijke mijnschacht (op een betonnen afdekplaat). Behalve deze op het terrein gelegen volumes en objecten ligt er ten oosten een aantal complexen die vanwege hun directe nabijheid aan de groeve in dit verhaal worden betrokken. Het betreft een tweetal agrarische complexen aan Heihoven (inclusief wegkruis) en een boerderij aan Heihof.

 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw kwam de mijnbouw in Zuid Limburg geleidelijk aan op gang. Deze kwam in een stroomversnelling met de aanleg van de eerste schachten van de Oranje Nassaumijn I in 1893. In 1910 werd de Oranje Nassau III-mijn aangelegd. Met deze mijn probeerde men gasrijke kolenlagen aan te boren. Voor de kolenwinning werden twee schachten gebouwd, op grote afstand van elkaar, één aan de Ganzeweide en één ten zuiden van de Heksenberg, binnen de contouren van het Sibelcoterrein. Deze laatste bestond uit niet veel meer dan een schachtbok en enkele ondersteunde gebouwtjes. Deze schachtbok werd in 1927 aangewezen als aparte mijnzetel, de Oranje Nassau IV. De ONIV was de kleinste mijn van het consortium (en in het algemeen) en telde één schacht met een diepte van 592 meter. En verdiepingen op 240, 340, 420 en 545 meter. Een vijfde verdieping op 700 meter is nooit voltooid. De mijn werd uiteindelijk in 1967 samengevoegd met de ONIII om niet veel later geheel te sluiten. Na het sluiten van de mijnen wordt in het begin van de jaren zeventig het mijngebied en het daaraan grenzende agrarisch gebied aangekocht door Sigrano (het huidige Sibelco)dat hier het aanwezige hoogwaardige zilverzand gaat winnen.

 

Sibelco-productiegebouwen

De huidige Sibelcogebouwen zijn vrijwel allemaal tot stand gekomen vanaf circa 1975. Vanwege de beperkte ouderdom, typologie, materialisatie en verschijningsvorm, vertegenwoordigen deze volumes zowel op regionaal als landelijk niveau een indifferente bouw- en/of architectuurhistorische waarde. De zandwinning maakt deel uit van de ontwikkelingsgeschiedenis van de plek en heeft een relatie tot de specifieke geologie van de locatie. Als zodanig heeft de groeve als geheel (inclusief de gebouwen), een positieve cultuurhistorische waarde.

 

Ondergrondse vakschool

Tijdens de wederopbouw was er een grote behoefte aan brandstof en dus een grote vraag aan mijnpersoneel. Op initiatief van de mijnen werden de Ondergrondse Vakscholen in het leven geroepen met als doel om personeel al op jonge leeftijd aan de mijnen te binden. In de loop van 1945 kregen alle mijnen een eigen OVS op het terrein. Uitzondering hierop waren de Oranje Nassau III en IV die een OVS moesten delen. Het schoolgebouw bevond zich aan de Ganzeweide (bij de ONIII). De scholen die werden gebouwd voor de Oranje Nassaumijnen zijn alle traditioneel van opzet, bestaande uit samengestelde, gedrongen bouwmassa’s, geplaatst onder een flauw hellend dak en opgetrokken in baksteen waarbij kunststeen als decoratieve toets werd gebruikt. De gebouwen op het Sibelcoterrein die aan de OVS worden toegeschreven, zijn niet specifiek in gebruik geweest als schoolgebouw, maar hoorden wel bij het opleidingstraject van de mijnen, in het bijzonder de leermijnen die op deze locatie aanwezig waren. Het rechter gebouw was een werkplaats, het linker gebouw huisveste enkele lokalen en sanitaire faciliteiten. De duidelijke vormentaal die bij de verschillende (deels nog bestaande) schoolgebouwen zichtbaar is, ontbreekt bij de gebouwen op het Sibelcoterrein. We zien hier pragmatische volumes, opgetrokken in een rommelig metselverband en zonder een duidelijke architectonische grondslag.

 

Steenberg

In 1927 werd een plan ingediend voor de opzet van de mijnberg. Deze was vergezeld van een maquette en een tekening waarop de vorm van de steenberg duidelijk werd. De algemene opzet van de steenberg op deze weergave, namelijk de komvorm met het lagere talud, is duidelijk zichtbaar. Uit de correspondentie blijkt dat in 1930 akkoord is gegeven voor het plan, maar dat nergens een hoogte van 119 meter boven NAP mocht worden overschreden. In de jaren veertig wordt toestemming gevraagd voor de volgende fase en wel een verzoek om tot 180 meter boven NAP op te mogen hogen, conform het oorspronkelijke plan, zoals afgebeeld op de maquette. Na een uitvoerige discussie over de vorm en oriëntatie van de berg, met name in relatie tot het natuurschoon van de Brunssumerheide (en in het bijzonder de Heksenberg) en enkele aanpassingen, krijgt men uiteindelijk toestemming voor het ophogen van de berg. Uiteindelijk heeft men de verwachtte en toegestane hoogte van de steenberg van 180 meter (circa 60 meter boven het maaiveld) en daarmee ook de volle omvang door de sluiting van de mijnen niet gehaald. Het hoogste punt meet vandaag de dag circa 152 meter boven NAP. In het plan zou de berg bijna twee maal zo hoog zijn geworden.

 

De steenberg heeft op lokaal niveau een hoge cultuurhistorische waarde als relict van de mijnbouw van de ONIV. De steenberg is de laatste, in oorspronkelijke opzet behouden steenberg in de regio. Alleen aan de zuidoost zijde is het talud aangetast gedurende het laatste grondverzet. Vanwege de zeldzaamheid is de steenberg van de ONIV op regionaal niveau van hoge waarde. De steenberg is vanwege haar  bescheiden omvang, als gevolg van de relatief lage productie van de mijn (het was de kleinste mijn met verreweg de laagste productie) niet representatief voor het rijke mijnverleden van de mijnstreek, waar sprake was van steenbergen van een aanzienlijk grotere en hogere schaal en omvang: monolieten in het landschap. Deze bergen zijn echter allemaal afgegraven of aangepast. De steenberg van de ONIV is atypisch voor de wijze waarop steenbergen (in de Oostelijke Mijnstreek) werden opgeworpen. Dit uit zich in de hiervoor omschreven wijze waarop tijdens de aanleg rekening diende te worden gehouden met de natuurwaarden van de nabijgelegen Brunssummerheide en in het bijzonder de Heksenberg. Dit leidde onder andere tot de uiteindelijke komvorm en het gegeven dat de berg al tijdens de aanleg werd voorzien van beplanting (dus geen kale zwarte berg). Op regionaal niveau is de typologische representativiteit vanwege de vorm en oorspronkelijke aanplant van de steenberg (de representativiteit op regionaal/landelijk niveau) indifferent. Op lokaal en regionaal niveau is vanwege dit specifiek programma van eisen (aansluiten op het aangrenzende natuurschoon)echter wel sprake van een hoge cultuurhistorische waarde, omdat het als een vroeg voorbeeld kan worden beschouwd van hoe bij de aanleg van een cultuurlandschappelijk element rekening werd gehouden met de natuurwaarden van het nabijgelegen gebied (daar waar de andere bergen als solitair object in het landschap werden opgericht).

 

Leermijnen

In de helling van de steenberg zijn nog relicten van een tweetal ‘leermijnen’ behouden. De leermijnen maakten deel uit van het opleidingstraject voor jonge mijnwerkers. In deze bovengrondse leermijnen, veelal ondergebracht in de steenbergen van de mijn, werden daadwerkelijke mijngangen nagebootst, zodat de leerlingen in een veilige omgeving bekend konden worden met alle aspecten van hun toekomst onder de grond. Iedere mijn had zijn eigen leermijnen.