Steenfabriek Plinthos

Plinthos, steenfabriek te Schinnen, bouwhistorisch en cultuurhistorisch onderzoek

Steenfabriek Plinthos

Daniken 1 Schinnen

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Commerciële partij

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

2017-2018

 

Architect

Heer & Meester interieur - architectuur


Gelegen ten oosten van de bebouwde kom van Geleen, grenzend aan het gehucht Daniken, bevindt zich de voormalige steenfabriek Plinthos (St. Jozef). De in 1920 gebouwde ringoven is aangewezen als een rijksmonument en is in het register ingeschreven onder nummer 513959. De bescherming heeft alleen betrekking op de ringoven. De overige volumes op het terrein worden expliciet uitgesloten. De steenfabriek heeft omstreeks 2000, na enkele decennia leegstand en verval een ingrijpende restauratie doorgaan. Hierbij is het exterieur van het tweelaags volume conform de oorspronkelijke opzet hersteld. De verdieping, de voormalige stookzolder, is hierbij herbestemd tot zorginstelling. Binnen de open structuur van de industriële zolderruimte is de ruimte door middel van losse ‘dozen’ gecompartimenteerd. Door deze opzet is de oorspronkelijke karakteristiek nog duidelijk beleefbaar. Op diverse plaatsen zijn de stookgaten in de vloer behouden en geeft een kijkgat zicht op het voormalige hoofdkanaal, het ventilatiekanaal dat in verband staat met de schoorsteen. De ringoven wordt sindsdien gebruikt als opslag en technische ruimte. Een gedeelte is afgescheiden en fungeert als vleermuizenverblijf. Men heeft de intentie om de ringoven een nieuwe functie te geven en te verbinden met een nieuw te bouwen volume die naast de oven wordt opgericht. Vanwege de beoogde herbestemming en verbouwing wenste de gemeente inzicht te krijgen in de aanwezige bouw- en architectuurhistorische waarden van de ringoven.

 

St. Joseph

In 1919 werd de N.V. Stoomfabriek St. Joseph opgericht door Jos Lalieu uit Maastricht en Michel Marres en Laurents Hubert Cloots uit Geleen. De naam St. Joseph verwijst naar Jozef van Nazareth, de patroonheilige van timmerlieden en arbeiders in het algemeen. Ook in Beegden was een steenfabriek die de naam St. Joseph droeg. De fabriek werd geplaatst op het Danikerveld, aan de voet van de westelijke helling van het Plateau van Doenrade. Het plateau stond al langer bekend om de aanwezigheid van drie lagen klei, te weten een laag van drie meter roodbakkende löss, gevolgd door een laag van gele löss, waaronder weer een laag rode löss was gelegen. De grond was deels eigendom van de familie Cloots, één van de oprichters van de fabriek. De fabriek begon met de bouw van drie veldovens en een ringoven, compleet met stoommachine, pannenpers en kleimenger. Uit de bouwaanvraag lijkt dat men naast bakstenen ook pannen, gresbuizen, et cetera wilde bakken in de fabriek. Na een faillissement in 1922 ging de steenfabriek verder onder de naam N.V. Plinthos. De komst van de steenfabriek in Geleen kan niet los worden gezien van de komst van de vierde staatsmijn, de Maurits. Dit was de eerste mijn in het Westelijk Mijngebied en met de komst kende Geleen zowel economisch als stedenbouwkundig een enorme ontwikkeling. Met de komst van de Plinthos kon aan de (ten tijde van de bouw in 1920 te verwachten) toename in vraag naar baksteen worden voldaan. De fabriek vormt zo een belangrijke speler als toeleverancier van de groei van de stad Geleen.

 

Ringoven

De ringoven werd in 1858 ontworpen. De Duitse ingenieur Hoffmann ontwikkelde een effectieve oven met een continue proces, waarbij minder brandstof hoefde te worden gebruikt en waarbij het eindproduct een veel betere kwaliteit had. De temperatuur in de oven bedraagt ongeveer 1000 graden Celcius. Een ringoven bestaat uit een eindeloze tunnel die is onderverdeeld in 12 tot 24 kamers. Al deze kamers staan in verbinding met elkaar en met een hoofdkanaal dat naar de schoorsteen leidt. Via openingen in de buitenzijde konden de compartimenten worden ingeladen en uitgeladen. Uitgaande van het aantal openingen bij de ringoven van Schinnen, waren hier 22 compartimenten en mag dus worden gesproken van een grote oven. In de oven werd slechts één kamer tegelijk aangestoken. De hitte van de brand in die kamer bakt dan niet alleen de stenen die zich daar bevonden, maar diende ook om de stenen in de volgende kamers voor te verwarmen. De koele lucht wordt onder tussen naar binnen gezogen door de opening van de kamer waar afgewerkte bakstenen worden uitgeladen. Deze koele lucht verplaatst zich in de tegengestelde richting en koelt de al gebakken stenen geleidelijk af. De openingen naar het hoofdkanaal kon men ook bedienen, waarbij alleen de openingen in de kamers waar de stenen werden voorverwarmt open stonden: om een trek te creëren vanaf de kamer waar werd gestookt. Dit proces werd kamer voor kamer opgeschoven, waardoor het proces zonder tussenpozen kon worden voortgezet: het vuur beweegt zich dus als het ware door de oven. Om de noodzakelijke luchtstroom te controleren werd tussen de kamer waar de bakstenen werden geladen en de eraan grenzende kamer waar de stenen werden uitgeladen, van elkaar gescheiden door een (veelal) papieren scherm. De poorten/openingen in de buitengevels werden, nadat ze zorgvuldig waren gevuld met de ongebakken stenen, dichtgemetseld. Alleen bij de kamers waar de stenen werden aangeleverd en afgevoerd, was de poort/doorgang opengebroken. Bij de kamers waarin de bakstenen daadwerkelijk werden gebakken, was het van belang dat men op gezette tijden brandstof toevoerde. De oven werd van bovenaf gevoed, via een hele reeks stookgaten die in de klinkervloer (al dan niet afgedekt met zand) aanwezig waren. Elk van deze gaten kon afzonderlijk worden afgesloten door een (metalen) deksel. Het voeden van de oven was van essentieel belang om een goed resultaat te bereiken. De stookzolder was van oorsprong bereikbaar via een ladder aan de voorzijde van het gebouw (zie hierna). De overdekte zolder werd belicht door de ramen in de langgevels van het gebouw. De kolen waarmee de ovens werden gevoed werden via de nog aanwezige transportpand met schoepen aangevoerd. Van oorsprong lag de kolenopslag overdekt, waardoor de kooltjes droog gehouden bleven.

 

De ringoven vormde het hart van het fabriekscomplex. In de huidige opzet is het functioneren van de oven door het behoud van alle voor de oven essentiële elementen nog duidelijk leesbaar: in het bijzonder het beheersen van de luchtstromen (poorten in buitenwand en openingen in binnenwand), het kamersgewijs kunnen vullen (poorten in de buitenwand) en het van bovenaf aanvoeren van brandstof (stookgaten). Het gewelf en de muren van de ringoven vertellen door de verglazing op de baksteen (gelige uitslag op de steen als gevolg van langdurige blootstelling aan de hoge temperaturen) een duidelijk verhaal van ruim een halve eeuw productiviteit. Aan de mate van verglazing is duidelijk zichtbaar dat de oven gedurende haar bestaan plaatselijk is hersteld.

 

Een deel van de poorten van de ringoven is gedurende het gebruik van de oven verhoogd. Dit is zowel aan het exterieur herkenbaar (afwijkende cementomlijsting rondom de opening, aanpassing van de ton van de diepe poort/nis, aanwezigheid van een betonnen latei) als in het interieur (aanpassing van de doorbraak in de ton en zelfs op een aantal plaatsen aanpassen van de ronding van de ton). Deze aanpassingen uit de jaren vijftig vertegenwoordigen de bedrijfsmatige ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, van aan- en afvoeren van baksteen via kruiwagen, naar aanvoer via door een pony getrokken kar en uiteindelijk een kleine heftruck.