Grathemermolen

Grathemermolen, watermolen Grathem, rijksmonument

Grathemermolen

Brugstraat 13 Grathem

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Stichting het Limburgs Landschap

 

Uitvoering

Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek

2018 

 

Architect

Stadsherstel Limburg


Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Stichting het Limburgs Landschap en zal als onderlegger dienen voor de beoogde restauratie, verbouwing en herbestemming van de watermolen met boerderij.

 

Sporen van de oudste geschiedenis

De Grathemermolen is in haar huidige verschijningsvorm in hoofdlijnen representatief voor de bouwfase uit 1874. De geschiedenis van de molen is echter beduidend ouder. De oudst bekende vermelding dateert uit 1252. Met zekerheid staat vast dat de molen in de veertiende eeuw in het bezit van de abdis en het kapittel van Thorn is. Aan het eind van de zestiende eeuw is de molen geen eigendom meer van de abdij. Het is gedurende de zeventiende en achttiende eeuw nauw verbonden met het nabijgelegen kasteel Groot Buggenum. Als zodanig vertelt de Grathemermolen een verhaal dat de geschiedenis van diverse gebouwen, dorpen/steden en adellijke families verbindt.Binnen de huidige context van het laat-negentiende-eeuwse complex bevindt zich een aantal bouwelementen en bouwsporen waaruit blijkt dat de geschiedenis van het pand verder teruggaat dan 1874. Bij de molen vertelt met name de noordwestelijke ruimte van de turbinekamer het verhaal van vóór 1874, waarbij de sporen van het tweede asgat nog laten zien dat er oorspronkelijk een watermolen met twee raderen was. Verder wordt uit de bouwsporen in de molen duidelijk dat de molenaanbouw tegen de achtergevel van een oudere leeftijd is dan de verbouwing uit 1874.

 

De kadastrale minuutkaart uit 1811-1832 geeft, in combinatie met de aanwezige bouwsporen en kenmerken van de traditionele boerderij- en molentypologie, in zicht in de oorspronkelijke opzet. Op de minuutkaart heeft de watermolen een vierkanten opzet en wordt kadastraal in twee helften opgedeeld. Deze begrenzing heeft een opvallende opzet, die correspondeert met de positie van het gangwerk. De molen is beduidend minder breed dan de huidige opzet. Aan de noordzijde lag een langwerpig volume, dat wordt aangeduid als ‘hof’. Het betreft hier een boerderij met dwarsdeel. De noordwestelijke langsgevel van de boerderij is in hoofdopzet en materialisatie nog terug te voeren tot de achttiende eeuw. In het linker geveldeel zit de oorspronkelijke poortopening onder gedrukte rondboog. Voor- en achterhuis waren onder één doorlopend dak geplaatst. Het achterhuis was van oorsprong minder diep dan in de huidige situatie. Een verticale bouwnaad in de gevel laat zien waar de boerderij rond 1890 naar achteren toe is uitgebreid. In de schuur is de oorspronkelijke buitengevel die in baksteen en mergel is opgetrokken, nog aanwezig. Het molengebouw en de boerderijvleugel werden middels een ondiep tussenvolume met elkaar verbonden. De structuur van de huidige voorkamer en het kantoortje correspondeert met de opzet van dit voormalige tussenvolume.

 

 

Grootschalige verbouwing in 1874

Als in 1874 het complex particulier eigendom wordt, drukt de toenmalige molenaar, Louis Schreurs, zijn stempel op de Grathemermolen en ontstaat een gebouw met een haast stadse allure. Representativiteit van de status van Schreurs lijkt de drijfveer voor de huidige opzet te zijn. Dat blijkt nog meer uit de oude foto’s van de watermolen, waarop niet alleen de woning, maar ook de molen zelf de karakteristiek heeft van een woonhuis (waarbij met grote mate van zekerheid vanuit kan worden gegaan dat de stalen vensters een toevoeging uit circa 1900 zijn). Deze woonhuiskarakteristiek wordt nog versterkt door het gegeven dat het waterrad bij de bouw van 1874 binnen de contouren van het complex wordt geplaatst en de molentechniek aan het oog wordt onttrokken.

 

Bij de werkzaamheden in 1874 heeft men het voorhuis van de boerderij opgehoogd. Hierbij is het nieuwe schilddak geheroriënteerd en doorgetrokken boven het, eveneens opgehoogde molengebouw. Deze ingreep is nog herkenbaar aan een groot aantal bouwsporen. Bij het optrekken van het dak is gebruik gemaakt van hergebruikte spanten, deels afkomstig lijkende uit de voormalige boerderijstructuur (de gestapelde spanten zijn identiek aan de spanten in het achterhuis) en deels aangevuld met hergebruikte spanten van elders (andere opzet). Doordat de gevel van het voorhuis bij deze ingreep is gestuct, zijn de aanwezige bouwsporen in de voorgevel aan het zicht onttrokken. In het interieur van het voorhuis/woonhuis is de oudste geschiedenis van de voormalige boerderij door de verbouwing uit 1874 vertroebeld geraakt (zij het dat ze in hoofdlijnen nog wel herkenbaar en te reconstrueren is), Binnen het woonhuis bevindt zich een aantal historisch waardevolle elementen, uit zowel de achttiende eeuw als uit 1874 en 1900-1925.

 

Daar waar de structuur en inrichting van het woonhuis door de jaren heen is gewijzigd, is het achterhuis zowel bij de verbouwing uit 1874 als bij de uitbreidingen uit circa 1890 ongewijzigd gebleven en heeft het zijn traditionele opzet (deel met tas en stallen) grotendeels behouden. De rond 1890 gebouwde varkensstal is wat betreft typologie en datering kenmerkend voor de tijd en past binnen de algehele tendens waarbij veeteelt een steeds belangrijkere rol gaat spelen. De stalinrichting uit circa 1890, is, inclusief de stookplaats voor de kookpot en de doos, nog aanwezig.

 

 

De molenwerken

Een verhaal van een watermolen is een verhaal over het beheren en beheersen van het water. Ook bij de Grathemermolen is deze verbintenis tussen water en gebouw duidelijk af te lezen. Op de kadastrale minuutkaart zien we het kleine, vierkanten molenvolume. De beek verbreedt vóór de sluizen flink. Dit was bedoeld om het water voldoende op te stuwen. Achter de molen zien we dat er sprake is van een groot achterwater dat achter het gehele molenvolume doorloopt. In deze molenkolk kon het water tot rust komen. Hoe de sluizen destijds waren opgezet, blijkt uit een proces verbaal uit de 1857. De molen had op dat moment nog twee molenraderen, één rad voor een graanmolen, met een doorsnede van 540cm en een breedte van 59cm en één rad voor een oliemolen met een doorsnede van 512cm en een breedte van 52cm. De opzet met twee asgaten is nog herkenbaar (buitengevel ligt nu inpandig in de ark). Er waren twee aparte maalsluizen en vier lossingsluizen waren van elk circa één meter breed. Het sluiswerk had een totale breedte van 7,8 meter. Dit zou betekenen dat de beek nog ruim baan heeft aan de zuidzijde. Hier zal dus een soort stuw of dijk hebben gelegen. Hoe deze precies liep, is onbekend.

 

Aanpassingen in 1874: een nieuw rad en een gesloten ark

De gedocumenteerde ontwikkelingen die vanaf de negentiende eeuw plaats vinden, zijn allemaal reacties op veranderingen in de waterhuishouding, dan wel verbeteringen om uit de bestaande waterhuishouding het optimale rendement te behalen. In 1874 worden de twee waterraderen vervangen door één groot rad met een doorsnede van 610cm doorsnede en een opvallend groot formaat schoepen van 208 bij 125cm. Het nieuwe rad komt in een inpandige ark te liggen en verdwijnt dus uit het zicht. Bovendien wordt de ark aangepast van een onderslagmolen naar een middenslagmolen. De zes smalle sluizen worden vervangen door één brede maalsluis en twee lossingsluizen. Al deze ingrepen zijn doorgevoerd om de molen te optimaliseren. De ingrepen zijn kenmerkend voor de laatste kwart van de negentiende eeuw. De Grathemermolen geldt hierbij als een van de eerste, als niet de eerste nog bestaande molen waar sprake was van een inpandige ark. Vanwege de ingrijpende aanpassingen aan de molen, werd de in 1857 geslagen kruisbout, de bout die werd gebruikt als vast verkenmerk voor het vaststellen van de waterpeilen, verplaatst. Deze kruisbout is nog steeds aanwezig en bevindt zich linksboven de invoer van de maalsluis.

 

Aanpassingen in 1915: een turbine

De vooruitstrevende ondernemersgeest van de molenaar blijkt ook uit de ingrepen die in 1915 zijn doorgevoerd, als er een turbine in de molen wordt geplaatst. De overgang naar turbines vindt vrijwel alleen in Limburg plaats en is daardoor ook een karakteristiek Limburgs fenomeen uit het eerste kwart van de twintigste eeuw. Hierbij werden zowel Girardturbines als de meer efficiënte (en duurdere) Francisturbines toegepast. Laatstgenoemde werd ook in de Grathemermolen geplaatst. Een Francisturbine heeft een had een aanzienlijk hoger rendement dan de Girardturbine. Het water stroomt aan de buitenomtrek via de leischoepen in het turbinehuis in het loopwiel. In tegenstelling tot de eenvoud van de Girard-turbines hebben de schoepen een vrij complexe vorm. Bij de intredende waterstralen hebben de schuingeplaatste schoepen een rechte vorm, welke onder in het loopwiel overgaat in een grote kromming. Als het water het loopwiel verlaat, stroomt het door een zwak conische zuigbuis. Door de onderdruk in deze buis neemt het vermogen en rendement sterk toe. Hiervoor is het van belang dat de mond van de zuigbuis onder de waterspiegel ligt. De turbine werd via de molenas verbonden met de erboven geplaatste tandwieloverbrenging. Deze dreef oorspronkelijk niet één maar twee achter elkaar geplaatste gangwerken aan.

 

Aanpassingen in 1956: een nieuwe installatie toegevoegd

In 1956 werd een nieuwe installatie in de molen geplaatst, bestaande uit onder andere een hamermolen, een haverpletter, een graanreiniger en een mengketel. De nieuwe installatie bestaat, naast de genoemde machines uit een reeks kokers en elevatoren die verspreid over de bouwlagen zijn geplaatst en die door een serie aandrijfbanden en poelies via de turbine werden aangedreven. Dit grotendeels gesloten maalsysteem is kenmerkend voor de periode en is tot de dag van vandaag nog aanwezig. Hoewel van nog bescheiden leeftijd, vertelt het verhaal van de maalinrichting uit 1956 een volgende logische stap in de molenoptimalisatie. Ten behoeve van deze nieuwe installatie werd een van de oorspronkelijke gangwerken (en dus ook een deel van de koppels stenen) en de bijbehorende tandwieloverbrenging verwijderd. Dat er een tweede exemplaar zat, is nog zichtbaar aan de doorgezaagde aandrijfas.

 

Aanpassingen in 1995: een nieuwe turbine, molenrad en inrichting

Bij de laatste grootschalige ingreep in 1995 is technologische ontwikkeling niet zozeer de drijfveer geweest. Deze werkzaamheden zijn veel meer gedreven uit de behoefte om de beleefbaarheid van de watermolen (het verhaal over hoe een watermolen reilt en zeilt inzichtelijk te maken voor bezoekers en belanghebbenden) te vergroten. Tegen de kopgevel van het molenrad wordt een nieuwe ark gebouwd en een nieuw waterrad geplaatst, die is opgezet als onderslagrad. Het rad heeft een doorsnede van 520cm en een breedte van 160cm. Met deze ingreep is een waterrad geplaatst op een locatie waar deze voorheen nooit heeft gezeten. Ten behoeve van de bouw van de nieuwe ark werden de oude sluizen vervangen door een nieuwe opzet, bestaande uit twee maalsluizen, twee lossingsluizen en een vistrap. Bovendien werden de oevers voorzien van bakstenen kades en plaatstalen damwanden. Gelijktijdig met het plaatsen van een waterrad werd de oude Francisturbine uit 1915 verwijderd en een nieuwe Giraltturbine geplaatst. De oude maalstoel en het gangwerk werd in 1995 eveneens vervangen. Er werd een uit 1866 daterende maalstoel geplaatst die afkomstig is uit de Brunsummermolen. Deze molen was in 1987 verwoest door brand. De maalstoel met haar hardstenen sokkels en door Dorische zuilen gedragen lateien is uniek in Nederland en is bovendien de oudst bewaarde ijzeren maalinrichting van Nederland. Ook de koppels stenen op de zolder zijn afkomstig van de Brunsummermolen. Twee van deze koppels worden aangedreven door het gangwerk uit 1866 (verbonden met het rad). Het derde koppel wordt aangedreven door de Giraltturbine.

 

Stichting het Limburgs Landschap

In 2017 wordt de in 1983 als rijksmonument aangewezen Grathemermolen door de gemeente overgedragen aan Stichting het Limburgs Landschap.