Kasteel Kaldenbroek
Kaldenbroek 1 Lottum
Rijksmonument
Opdrachtgever
Stichting het Limburgs Landschap
Uitvoering
Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek
2019
Architect
Joep Selen Buro voor restauratie erfgoed en vastgoedbeheer
Het kasteel is al een tweetal decennia in gebruik als bed and breakfast. Op basis van de bevindingen van het cultuur- en bouwhistorisch onderzoek wordt onderzocht hoe binnen de bestaande structuur een nieuwe indeling kan worden gerealiseerd.
De oorsprong van kasteel Kaldenbroek gaat terug tot het eind van de veertiende eeuw. Het kasteel is in haar huidige verschijningsvorm het resultaat van meerdere ingrepen waarbij volumes zijn aangebouwd, gesloopt of ingrijpend verbouwd. Deze ontwikkeling is ten dele te ontrafelen aan de vele aanwezige bouwsporen of elementen.
Woontoren
Tegen de zuidoostgevel is een vreemde lage en lange steunbeer geplaatst. Op basis van onder andere bouwhistorische sporen (kelderstructuur, muurdikte van de oostelijke gevel, waterput) en historisch bronmateriaal is met enige mate van zekerheid vast komen te staan dat aan de zuidoostzijde een middeleeuwse woontoren heeft gestaan met een buitenmaat van circa 6 bij 8 meter. Deze toren is in het midden van de negentiende eeuw gesloopt.
Steenen huys
De kern van het huidige kasteel wordt gevormd door het zestiende-eeuwse steenen huys, bestaande uit een hoog boven het maaiveld geplaatst tweelaags volume onder dak. De contour van dit steenen huys is, hoewel er in de loop van de eeuwen is verbouwd, nog duidelijk herkenbaar aan zowel het exterieur en interieur en is kenmerkend voor de zestiende en zeventiende eeuw. De oorspronkelijke structuur van het steenen huys, bestaande uit twee vertrekken per bouwlaag (begane grond en verdieping) is tot op de dag van vandaag nog aanwezig, dan wel herkenbaar (voormalig wandje onder moerbalk op de verdieping, herkenbaar aan staakgaten). Ook het oorspronkelijke functiegebruik is ook nog te herleiden, waarbij de oostzijde een ondersteunende functie had (onder andere keuken, herkenbaar aan de grote stookplaats en de in de kelder gelegen put) en aan de westzijde de primaire woonvertrekken zaten (hogere ligging balklaag westelijk vertrek verdieping).
Uitbreiding in de zestiende of begin zeventiende eeuw
Tussen 1550 en 1650 is Kaldenbroek aanzienlijk in omvang gegroeid en ontstaat een groot U vormig complex, waarbij de nog aanwezige noordvleugel en een, grotendeels verdwenen, oostvleugel wordt gebouwd. Aan de noordvleugel is, ondanks het later ophogen van de bouwmassa, de oorspronkelijke bouwstijl nog duidelijk herkenbaar aan de plaatsing en opzet van de vensterpartijen, muizentandlijst en uilengaten. De oorspronkelijke opzet van de geveltop (krulgevel) kan worden herleid op basis van bouwsporen en oude foto’s van de oostvleugel. De architectuur van de noordvleugel (westzijde onderste helft en noordgevel). Een essentieel onderdeel van de ontwikkeling van het complex, vormt een rechthoekige bouwmassa in de oksel van beide vleugels, welke de hoofdentree omvatte en de oostelijke vertrekken van het steenen huys met de authentieke hal van de noordvleugel verbond. Dit volume is tijdens verbouwingen gedurende de afgelopen decennia verdwenen. In 1910-1920 is alles boven de begane grond gesloopt en is de begane grond in een nieuw volume opgetrokken. Later, aan het eind van de vorige eeuw is de begane grondstructuur van dit volume weggebroken.
Nieuwe volumes in de oksel
De ontwikkelingen in de noordoostelijke oksel van het kasteel zijn tussen 1850 en circa 1920 gefaseerd ontstaan. Het volume tegen de noordgevel van het steenen huys maakt deel uit van de werkzaamheden die gelijktijdig met de sloop van de woontoren zijn doorgevoerd. Het volume werd opgericht als stal, waarmee de oorspronkelijke scheiding tussen kasteel en voorhof vertroebelde (ook al gebeurd door de herbestemming en uitbreiding van de oostvleugel). In de tweede helft van de vorige eeuw is het volume aangepast tot woonruimte en werd de karakteristiek gewijzigd. Rekening houdende met de oorsprong, typologie en ontwikkeling van dit volume heeft het een hoge waarde (vanwege haar plaats in de ontwikkelingsgeschiedenis van het complex). Het volume tegen de oostgevel van de noordvleugel is gebouwd rond 1910-1920. Het betrof een woonvertrek dat via bestaande doorgangen met de rest van het complex was verbonden. De bouw hangt mogelijk samen met de bewoning van het kasteel door twee nichten (twee huishoudens). Het gebouw heeft vanwege haar plaats in de ontwikkelingsgeschiedenis van het complex een positieve waarde.
Enkele waardevolle bouwhistorische elementen: moerbalken en spanten
Zowel op de begane grond als verdieping van het steenen huys is sprake van moerbalken op sleutelstukken die zijn te dateren in de periode 1550-1650. Deze balken maken deel uit van de oorspronkelijke opzet van het steenen huys. De moerbalken die langs de gevels van het steenen huys zijn geplaatst (begane grond oost en west, verdieping west), zijn later aangebracht. Wanneer is onbekend, maar naar alle waarschijnlijkheid is dit na de brand van 1672 geweest.
De balklagen in het noordelijke volume dateren uit 1750-1800, als het volume wordt opgehoogd. Het opvallende aan de hal is dat de balklaag parallel aan de langsgevel ligt. Dit vertaalt zich aan het exterieur in het ontbreken van gevelankers. Deze oriëntatie is verbonden met de functie van de ruimte, waar langs de westgevel het trappenhuis is en was geplaatst.
De eiken kapconstructie in het hoofdvolume is zeer zeldzaam. Het onderste gebint is opgezet als een tussenbalkgebint, waarbij sprake is van een tussen twee krommers geplaatste tussenbalk, waarbij de krommers enkele tientallen centimeters boven de krommer uitsteekt. De worm ligt op de kop van de krommer en wordt door middel van windschoren ondersteund. De tussenbalk is via schoren met de krommer verbonden. Van dit type kap zijn hooguit enkele tientallen bekend, welke zich allemaal in het zuiden en oosten van Nederland bevinden. Al deze kappen dateren uit de vijftiende en zestiende eeuw. De tussenbalkgebinten maken dan ook zeker deel uit van de bouwfase waarin het steenen huys werd opgericht.
Bovenop de tussenbalkgebinten zijn eenvoudige, hoge nokgebinten geplaatst. Deze bestaat uit rechte eikenhouten spantbenen, die in de nok kruislings met elkaar zijn verbonden en waarop de nokbalk is geplaatst (schaarspant). De nokjukken hebben één hanenbalk, waar, op de oversteek, de gordingen zijn geplaatst. De hanenbalken zijn via winschoren met de gording verbonden. Er is geen schoor tussen het spantbeen en de hanenbalk. Deels is sprake van schoren tussen de hanenbalk en nokbalk/hanenbalk. De gebinten zijn voorzien van telmerken, uitgevoerd in Romeinse nummering van I t/m IIII (van oost naar west).
Het is, zonder dendrochronologisch onderzoek niet met zekerheid te stellen of de nokgebinten gelijktijdig met de tussenbalkgebinten zijn geplaatst, of dat deze in een later stadium zijn toegevoegd. Als we kijken naar de breedte van de bouwmassa, dan is een overspanning in sporen vanaf het gebint tot aan de nok zeer onwaarschijnlijk (bij de kappen waar sprake is van een pure gestapelde gebintconstructie lopen vanaf het bovenste gebint sporen (gespannen) tot de nok door. In de tussenbalk komen geen gaten voor die informatie kunnen verstrekken over een andere opzet. Als er van oorsprong een tweede tussenbalkgebint is geweest, dan moet deze in hetzelfde pengat hebben gezeten als waar de huidige spantbenen zijn geplaatst. De opzet van het nokgebint, waarbij alleen sprake is van windschoren (en geen schoren tussen de hanenbalk en spantbenen), en waarbij er geen (geschoorde) makelaar is, vertoont overeenkomsten met de kap van het vroeg-zestiende-eeuwse Dinghuis in Deurne. Hier is echter sprake van een zuivere gordingenkap, bij Kaldenbroek van een combinatie van tussenbalkgebint en gordingenkap.