Koetshuis buitenplaats Lindenhorst te Driebergen

Buitenplaats Lindenhorst, Driebergen Stichtse Lustwarande, koetshuis,  bouwhistorisch onderzoek monument

Koetshuis buitenplaats Lindenhorst

Hoofdstraat 258-260 te Driebergen

Gemeentelijk monument

 

Opdrachtgever

Commerciële partij

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

2022

 

Zie ook:

Landhuis buitenplaats Lindenhorst


Aan de Hoofdstraat, ten oosten van de oude kern van Driebergen, ligt de in 1863-1864 ontstane buitenplaats Lindenhorst. Lindenhorst is een van meerdere langs dit deel van de Hoofdweg gelegen buitenplaatsen en landhuizen. Het landhuis is een gemeentelijk monument. Ten zuidoosten van het landhuis ligt het bij het complex horende koetshuis, dat eveneens als gemeentelijk monument is aangewezen. Naar aanleiding van een beoogde herontwikkeling van het koetshuis heeft de potentiële eigenaar Res nova Monumenten gevraagd om een bouwhistorisch onderzoek op te stellen. De resultaten van het onderzoek dienen als uitgangspunt en inspiratiebron voor de verdere uitwerking van de al opgestelde voorstudie.

 

Koetshuis: gebouwd in drie fasen

Het koetshuis van Lindenhorst is het resultaat van drie bouwfasen. Deze drie fasen zijn nog duidelijke aan de drie individuele volumes, ontwikkeld vanuit het zuidoosten in noordwestelijke richting. Alle drie zijn wat betreft hoofdopzet, detaillering en materialisatie kenmerkend voor de periode waarin ze zijn gebouwd, namelijk 1863, 1895 en 1911-1912. Niettemin zijn bepaalde aspecten gedurende de drie bouwfasen duidelijk op elkaar aangepast. Dit zien we vooral bij de opzet van de poorten, deuren, vensters en luiken. Met name bij de poorten is nog sprake van de oorspronkelijke rijke opzet. Een opvallend detail is de gietijzeren roedeverdeling in de ruiten, die is opgezet als rondboogarcade. Een dergelijke opzet zat oorspronkelijk ook bij alle vensters. Bij het volume uit 1863 zijn deze rondboogarcades iets rijker van opzet en wordt de aanzet van de bogen geaccentueerd door een klein kapiteeltje. Daar waar het exterieur aan de voorzijde nog representatief is voor de oorspronkelijke opzet, zijn de zijgevels en achtergevel bij een verbouwing in 1977 ingrijpend gewijzigd. Om deze wijzigingen aan het zicht te onttrekken, zijn de gevels gepleisterd. Door de scherpe hoeken en gladheid/hardheid van de pleisterlaag ogen deze gevels haast ‘nieuw’.

 

Als architect van het koetshuis (en het landhuis) uit 1863-1864 wordt architect Samuel Adrianus van Lunteren genoemd. Van Lunteren is een voornaam eclectisch architect die zowel in neogotische als neoclassicistische stijl meerdere voorname landhuizen heeft gebouwd. Of Van Lunteren daadwerkelijk de architect van Lindenhorst is, kan echter niet met zekerheid worden gesteld.

 

Een luxe koetshuis

Het koetshuis is een van de karakteristieke bijgebouwen die een negentiende-eeuws landhuis of buitenplaats werd opgericht. Voor de gegoede burgerij was een koets onontbeerlijk. Dan wel omdat men in de stad woonde en de buitenplaats tijdelijk bewoonde, dan wel omdat men het huis permanent bewoonde en werkzaam was in de stad. De koets was, net als een luxe auto vandaag de dag, een statussymbool. Een goede huisvesting voor de koets(en) en de kostbare koetspaarden was van groot belang. Typologisch is het koetshuis dan ook onlosmakelijk met het negentiende-eeuwse landhuis verbonden.

 

In de paardenstal in het volume uit 1863 zijn nog enkele oorspronkelijke elementen uit de stalinrichting behouden. Deze elementen, bestaande uit hardstenen drinkbakken, houten koof met paneelwerk een waterpomp in een concave nis, getegeld met witjes en een omstucte moerbalk met decoratief lijstwerk, herinneren aan de luxe uitstraling van het koetshuis. Anno 1977 was, uitgaande van enkele bouwtekeningen, nog sprake van een groot deel van de oorspronkelijke inrichting van het koetshuis, waaronder de tuigkasten en de oorspronkelijke opgang naar de zolderverdieping, geplaatst in een nis. Deze elementen zijn met de in dat jaar gerealiseerde herbestemming allemaal verwijderd.

 

Uitbreiding met druivenkas

Bij de bouw van het stalvolume uit 1911-1912 werd op de zolderverdieping een druivenkas ingericht. Hierbij presenteert het volume aan de voorzijde zich als een tweelaags volume onder plat dak. Aan de achterzijde is sprake van een eenlaags gebouw met lessenaardak. De huidige opzet met nagenoeg volumebrede dakopbouw dateert uit 1977. Oorspronkelijk was er sprake van een volledig beglaasde kap, rustende op een staalconstructie. Typologisch is een dergelijke opzet, waarbij een kas integraal werd opgenomen in een gebouwencomplex en in het bijzonder op de verdieping van een gebouw, zeer zeldzaam. De oorspronkelijke functie van de zolderverdieping is in de huidige context niet meer beleefbaar. Alleen de opzet van de blinde vensternisssen op de verdieping aan de voorzijde herinneren nog aan deze specifieke functie.

 

Bouwhistorisch waardevolle elementen

Het koetshuis heeft, ondanks de herbestemming in de jaren tachtig, nog een groot aantal authentieke en bijzondere aspecten behouden:

  • Het overgrote deel van de oorspronkelijke poorten, luiken, deuren en kozijnen zijn behouden. Alle worden gekenmerkt door een rijke detaillering en vormgeving. Deze hebben een hoge bouwhistorische waarde vanwege de ouderdom, materialisatie en uitvoering. In de oorspronkelijke vensterkozijnen zijn overal nieuwe raamdelen geplaatst.
  • In de voorgevel zit in het linker volume een gevelsteen die herinnert aan de eerste steenlegging in 1863. Deze is gelegd door de toen driejarige kleinzoon van de bouwheer, beide Alexander Hendrik Metelerkamp genaamd. Dit was de kleinzoon die in 1911-1914 het koetshuis uitbreidt en in 1912-1914 de grote uitbreiding van het landhuis realiseert.
  • In de huidige entree en in een wandkast in het volume uit 1863 ligt nog een oorspronkelijke beklinkerde vloer. Deze vloer, gelegd in visgraatpatroon en afgewerkt met een knipvoeg.
  •   Bij het volume uit 1863 wordt de zolderverdieping overspannen door een viertal schenkelspanten (Philibertspanten). Dit type spant is kenmerkend voor de periode maar werd, vanwege het arbeidsintensieve karakter van de constructie (en de noodzaak voor gekromd hout) niet vaak toegepast. Met een dergelijk spant kon een grote overspanning zonder steunen of hanenbalken worden gerealiseerd.
  •   In het volume uit 1863 is een aantal elementen behouden die vanwege de ouderdom en typologie een hoge bouwhistorische waarde hebben. Dit geldt voor de blauwstenen drinkbakken en de erboven gelegen houten koof met lijstwerk, de oorspronkelijke waterpomp in de ronde nis, betegeld met witjes, met hardstenen bak en houten (houtimitatie) pomplichaam met zwengel en kraan.