Kasteel Arcen koetshuis

Kasteel Arcen, koetshuis, brouwerij, oranjerie bouwhistorisch onderzoek monument

Kasteel Arcen: koetshuis

Lingsforterweg 26 Arcen

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Stichting het Limburgs Landschap

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

2022

 

Zie ook

Kasteel Arcen: voorburcht


Stichting Het Limburgs Landschap is sinds de jaren tachtig eigenaar van Kasteel Arcen. Op de bij het kasteel horende gronden zijn door het landschap de Kasteeltuinen aangelegd en zijn in de jaren tachtig de verschillende opstallen gerestaureerd en herbestemd. Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingsgeschiedenis van het kasteel, heeft de stichting diverse onderzoeken uitgezet, waaronder een bouwhistorisch onderzoek naar het kasteel, het poortgebouw, het koetshuis, de tiendschuur en de watermolen. Daarnaast wordt door Stichting In Arcadië een tuinhistorische onderzoek naar het kasteelpark en het omliggende landschap verricht.

 

Het huidige kasteel van Arcen heeft haar oorsprong in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Op het kasteeleiland zijn bij een archeologische verkenning in de jaren tachtig de sporen gevonden van ten minste twee voorlopers. Het laatste kasteel werd in 1646, in de nadagen van de Tachtigjarige Oorlog verwoest. De verwoesting werd aangegrepen als startpunt van een geheel nieuw kasteelcomplex. Als eerste werd de voorburcht opgericht. Kort daarna werd aangevangen met het kasteel en een tweede bijgebouw: het koetshuis.

 

Bouw van het bijgebouw

Het koetshuis is gebouwd in het begin van de achttiende eeuw. Een fysieke aanwijzing voor deze datering is het gebruikte baksteenformaat en in het bijzonder een vergelijking met het metselwerk van de in 1713 gedateerde tiendschuur (jaarankers). De bakstenen van beide volumes hebben exact hetzelfde, regelmatig formaat. Het poortgebouw is in een beduidend grotere steen opgetrokken (1653) en de bij het kasteel gebruikte baksteen heeft een grotere diversiteit in formaat.

 

Als we naar de opzet van het zuidwestelijke bijgebouw kijken, dan zien we dat de locatie van de kopgevels onlosmakelijk verbonden is met de positionering van het kasteel. De oostelijke kopgevel van de oorspronkelijke vleugel (nu de oostgevel van de oranjerie) ligt in één lijn met de westgevel van de zuidwestelijke kasteelvleugel. De noordelijke kopgevel van de noordwest vleugel ligt in één lijn met zuidgevel van de zuidwestelijke kasteelvleugel. We kunnen hier duidelijk uit opmaken dat er sprake was van één totaalconcept voor de totstandkoming van het kasteelcomplex. Bij de bouw van de voorburcht in 1653 was van een dergelijk concept nog geen sprake. Hier kunnen we zien dat de zuidwestelijke vleugel nadien is verlengd om het totaalplan van symmetrie, rechtlijnigheid en zichtlijnen te complementeren.

 

Verwoesting en gedeeltelijke herbouw

In 1916 wordt een groot deel van de zuidoostelijke vleugel door brand verwoest. Van de drie oostelijke beuken blijft alleen het onderste deel van de muren (en de kelders) bewaard. Van het aangrenzende deel is de noordelijke gevel vrijwel volledig ingestort en ontbreekt een groot deel van het dak. In 1925 wordt een gedeelte van deze vleugel herbouwd. De aanzet van de herbouwde noordelijke gevel is duidelijk herkenbaar aan de verticale bouwnaad. De toenmalige eigenaar was August Deusser, een gerenommeerd Duitse schilder in impressionistische stijl. Bij de herbouw richtte hij de verdieping van de vleugel in als groot schildersatelier. Hierbij werd aan de noordzijde de grote Vlaamse gevel met ateliervenster geplaatst en in de zuidelijke gevel een aantal oeil-de-boeufvensters aangebracht. De drie oostelijke beuken werden niet meer herbouwd.

 

Meerdere functies

In het zuidwestelijke bijgebouw was oorspronkelijk een groot aantal functies ondergebracht. Niet alleen huisveste het een koetshuis (koetsenstalling en paardenstallen), ook lagen hier een brouwerij en een groot aantal verblijfsaccommodaties voor onder andere de tuinman, koetsier, jachtopziener en kok. De verblijfsvertrekken bevonden zich op de verdieping van de noordwestelijke vleugel en in het in 1916 afgebrande oostelijke gedeelte van de zuidoostelijke vleugel. Bij de nog aanwezige noordwestelijke vleugel herinneren de oorspronkelijke verdiepingsvensters nog aan deze situatie. Oude bestaande toestandtekeningen onderbouwen de functie als woonruimte.

 

Oude foto’s van het verwoeste oostelijke vleugeldeel en bouwsporen die zichtbaar waren vóór de plaatsing van de huidige oranjerie, laten zien dat de drie verdwenen beuken alle drie een verblijfsfunctie hadden: drie beuken fysiek gescheiden van elkaar en per beuk een aparte deur met aangrenzend een venster in de noordelijke gevel. De brouwerij bevond zich in de ruimte achter de grote poort in de zuidoostelijke vleugel. Er is niets dat meer herinnert aan deze functie.

 

Het multifunctionele gebruik van dit bijgebouw blijkt uit een in het kasteelarchief aanwezige inventarisatie uit 1806. Hoewel deze inventarisatie niet per ruimte aangeeft welke functie erin was gehuisvest, kan de indeling in hoofdlijnen uit deze lijst worden gedestilleerd.

 

Oranjerie

Er werd altijd aangenomen dat het complex ook een oranjerie huisvestte. De belangrijkste fysieke aanleiding hiervoor was de opzet van de rondboognissen in de zuidelijke gevel. Dit werd gekoppeld aan een verwijzing naar een in 1763 gebouwde oranjerie in de kasteelarchieven en een daarmee samenhangende gevelsteen met alliantiewapen die nadien in de achtergevel van de poorttoren is geplaatst. Uit het bouwhistorisch (en het tuinhistorisch) onderzoek is echter met zekerheid vastgesteld kunnen worden dat er nooit een oranjerie in het bijgebouw heeft gezeten. De blinde nissen in de arcadebogen maken deel uit van het oorspronkelijke plan. De specifieke opzet komt voort uit een esthetische relatie tot de architectuur van het kasteel, waar de gevels worden gekenmerkt door de over twee bouwlagen doorlopende arcadenissen. Vanuit de zuidelijke eilanden gezien was hierdoor bovendien sprake van één bakstenen wand met arcadebogen, waartegen het groen van het kasteelpark zich aftekende. Door de koppeling van het jaartal is het bouwjaar voor het zuidwestelijke bijgebouw altijd op 1763 vastgesteld (ook in de redengevende beschrijving). De aanname dat er een oranjerie in het bijgebouw heeft gezeten, heeft er ook aan bijgedragen dat men in de jaren tachtig op de fundamenten

 

De in 1763 gebouwde oranjerie bevond zich op het middeneiland van het kasteelpark en is op de kadastrale minuutkaar nog zichtbaar. Dit volume met een oppervlak van ongeveer 6 bij 24 meter is aan het begin van de twintigste eeuw gesloopt. De oranjerie was toen al enige tijd niet meer in gebruik. In 1868 werden 36 volwassen oranje- en citroenbomen verkocht. Op de fundering van het gesloopte volume werd door de toenmalige kasteelheer Wolff-Metternich het nog bestaande rozenhuisje gebouwd. Op de nok van dit met hergebruikte stenen opgetrokken volume (geen klezoren, zoals bij de bijgebouwen en het kasteel) staat nog de windvaan met daarop een wolf. In de jaren tachtig is op de funderingen van het westelijke deel van de oranjerie een tuinmuur opgemetseld, waardoor de contour van de voormalige oranjerie weer enigszins herkenbaar werd.

 

Kruisgewelven

In de zuidwestelijke hoek van de ruimte bevindt zich een structuur met opkamer en kelder. Daar waar de kelder onder een tongewelf is geplaatst, zitten de twee ruimtes van de opkamer onder een kruisgewelven. In de oostelijke kamer heeft dit gewelf een opvallende structuur. Deze opzet herinnert nog aan een oven die in de ruimte heeft gestaan. Of de ruimte ook als bakhuisje heeft gediend, is onduidelijk. In de twintigste eeuw wordt de ruimte als rokerij aangeduid. Het volume dat in 1916 is verwoest en niet meer is herbouwd, is volledig onderkelderd. Deze ruimte, die al decennia tot ruim 1,5 meter onder water staat, wordt overkluisd door een twaalftal kruisgewelven. De exacte functie van de ruimte is onderkelderd. Mogelijk heeft ze een functie gehad voor de brouwerij. Gelet op de beperkte grootte van deze brouwerij, zijn de kelders wel erg groot. Vermoedelijk had ze een meervoudige functie.

 

Een bestaande toestandtekening uit de jaren tachtig toont dat in een van de vertrekken die nu als keuken in gebruik was, ook een kruisgewelf zat. Dit is geverifieerd door dhr Hai Gout, een lid van de lokale historische vereniging die de restauratie in de jaren tachtig heeft meegemaakt. Dat er slechts in één ruimte een kruisgewelf zat, is onwaarschijnlijk. Mogelijk was het oude koetshuis volledig door kruisgewelven overkluisd, een opzet die (in Limburg) vaker voorkwam. Dat dit ook bij Arcen het geval was, blijkt uit enkele aanwijzingen. Tot in de jaren tachtig waren er bij deze vleugel geen gevelankers aanwezig. De huidige ankers zijn bij de laatste restauratie geplaatst. Bij deze restauratie zijn ook nagenoeg alle moerbalken vervangen. De oude balken waren ingerot en deels uit de muren gevallen (al decennia tijdelijk gestut). Daar waar de spanten in het volume en alle overige houtwerk in het kasteelcomplex in eiken was uitgevoerd, zaten hier grenenhouten balken (met dank aan dhr. Gout). Het ontbreken van ankers en de aanwezigheid van balken in een afwijkende houtsoort onderbouwen de aanname dat hier kruisgewelven hebben gezeten.

 

Brug

 

Tussen het kasteeleiland en het middeneiland zit een bakstenen boogbrug. In de redengevende beschrijving wordt de brug als zeventiende- of achttiende-eeuws gedateerd. Uit het bouwhistorisch onderzoek is echter gebleken dat de brug in het eerste kwart van de twintigste eeuw is ontstaan. Ze is opgetrokken in een klein formaat vormbaksteen. Deze datering wordt bevestigd door een foto uit 1914. Hierop zien we dat er voorheen een houten brug zonder balustrades over de gracht liep.