Kasteel Arcen: voorburcht
Lingsforterweg 26 Arcen
Rijksmonument
Opdrachtgever
Stichting het Limburgs Landschap
Uitvoering
Bouwhistorisch onderzoek
2022
Zie ook:
Stichting Het Limburgs Landschap is sinds de jaren tachtig eigenaar van Kasteel Arcen. Op de bij het kasteel horende gronden zijn door het landschap de Kasteeltuinen aangelegd en zijn in de jaren tachtig de verschillende opstallen gerestaureerd en herbestemd. Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingsgeschiedenis van het kasteel, heeft de stichting diverse onderzoeken uitgezet, waaronder een bouwhistorisch onderzoek naar het kasteel, het poortgebouw, het koetshuis, de tiendschuur en de watermolen. Daarnaast wordt door Stichting In Arcadië een tuinhistorische onderzoek naar het kasteelpark en het omliggende landschap verricht.
Het huidige kasteel van Arcen heeft haar oorsprong in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Op het kasteeleiland zijn bij een archeologische verkenning in de jaren tachtig de sporen gevonden van ten minste twee voorlopers. Het laatste kasteel werd in 1646, in de nadagen van de Tachtigjarige Oorlog verwoest. De herbouw liet niet lang op zich wachten. Als eerste werd de voorburcht opgericht. De bouwheer was Marcellis van Gelder. Het alliantiewapen van Van Gelder en zijn echtgenote Johanna Maria von Lützenrode, bevindt zich nog boven de poort van de voorburcht.
Typologie
Als we kijken naar de typologie van de voorburcht, dan sluit deze aan op het type voorburcht uit de late zestiende en zeventiende eeuw (tot circa 1675) dat voorkomt in het huidige Limburg en zuidoost Brabant. Dit type voorburcht of nederhof/neerhof is gelegen op een omgracht voorplein. Een tweelaags poorttoren onder torenspits (of torenhelm) geeft toegang tot de voorhof. Aan weerszijde van de poort ligt een vleugel, welke naar buiten toe een gesloten opzet heeft. De schietgaten die in beide gevels zichtbaar zijn, herinneren nog aan de defensieve functie. Boven de hardstenen poortomlijsting zitten twee (dichtgezette) sleuven in de gevel. Deze vormen een fysieke herinnering aan de oorspronkelijke ophaalbrug van de voorburcht. Aan de voorhofzijde heeft de voorburcht een meer transparant karakter. Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige aanzicht grotendeels in de negentiende en twintigste eeuw is ontstaan.
Symmetrie van het totaalontwerp
De uiterste beuken van beide vleugels zijn duidelijk van latere oorsprong. Bij de zuidwestelijke vleugel zien we bij beide lange gevels een verticale bouwnaad. Het betreft hier duidelijk een latere uitbreiding van de vleugel. Dit blijkt ook uit het verschil in aantal bouwlagen en het type spant. Deze uitbreiding houdt onlosmakelijk verband tot de ontwikkeling van het kasteelcomplex als geheel. Daar waar de voorburcht nog als een op zichzelf staand volume is gebouwd, zijn alle overige panden vanuit één alomvattend plan gecreëerd. Hierbij vormen symmetrie, zichtlijnen en relatie van de plaatsing van de verschillende volumes tot elkaar, een grote rol. De uitbreiding van de voorburcht past binnen dit concept. De kopgevel van de uitbreiding ligt in lijn met de zijgevel van de (verdwenen) noordelijke kasteelvleugel, net zoals de positie van de kopgevels van het koetshuis aansluiten op de gevels van het kasteel.
Bij de noordoostelijke vleugel is aan beide lange gevels een diagonale bouwnaad zichtbaar. De opzet van deze bouwnaad doet vermoeden dat het hier om een herbouw gaat. Of deze vleugel oorspronkelijk verder naar het oosten doorliep, is onbekend. Gelet op bovengenoemd aspect van de symmetrie van het complex als geheel, is dit echter wel aannemelijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is deze vleugel zwaar beschadigd geraakt. Hierbij zijn de kap en de moerbalklagen volledig verwoest en opnieuw opgebouwd. De bouwnaden in de lange gevels zijn echter beduidend ouder.
Spanten
Zoals hiervoor aangegeven, is er in de noordoostelijke vleugel geen oorspronkelijke constructie meer aanwezig. In de overige vleugeldelen wel. In het gedeelte uit 1653 zit een opvallend en zeldzaam type spant. Het wordt gekenmerkt door het zoldergebint dat is opgezet met een tussenbalk (geen dekbalk op de spantbenen, maar een balk tussen de spantbenen). Dit type spant is vrij zeldzaam. Voorbeelden concentreren zich in het zuiden en oosten van Nederland en in de grensregio's met opvallende concentraties in Den Bosch en Nijmegen. De meeste kappen waarbij dit type spant is toegepast, dateren uit de vijftiende en zestiende eeuw, maar vooral in Limburg en de Belgische grensstreek zijn ook voorbeelden bekend waaruit dit type (sporadisch) tot in de late achttiende eeuw wordt gehanteerd. Limburgse voorbeelden van vóór 1600 zijn te vinden in kasteel Kaldenbroek te Lottem en het Beggardenklooster te Roermond. Achttiende-eeuwse voorbeelden zijn de Strikkenhof te Nunhem en de kasteelhoeve van Borgitter, nabij Neeritter. Dit type spant heeft een hoge zeldzaamheidswaarde. Het is bovendien niet uit te sluiten dat we hier te maken hebben met spanten die zijn hergebruikt bij de bouw en mogelijk uit het zestiende-eeuwse kasteel (dat is verwoest in 1646) afkomstig zijn. Dendrochronologisch onderzoek kan hier meer inzicht in geven.
Duivenzolder
De zolder van de poorttoren was oorspronkelijk ingericht als duivenzolder. Langs alle vier de wanden waren in totaal zo’n 300 duivenhokjes opgemetseld. De zolder werd tijdens het herstellen van de oorlogsschade geconsolideerd, maar stortte in 1955 alsnog in, waarbij de bakstenen door de twee onderliggende bouwlagen stortte. Van de hokken is één foto bewaard gebleven (beeldbank RCE). De duiven konden via de nog aanwezige vensteropeningen in de zijgevels van de toren naar buiten vliegen. Oorspronkelijk zat ter plekke van de houten luiken, een maaswerk van in baksteen opgetrokken kleine vluchtgaten.
Het houden van duiven was in het Ancien Régime voorbehouden voor de adel. Het was een ‘heerlijk recht dat was voorbehouden aan de adel en de kerk (grootgrondbezitters). Duiven werden om twee primaire redenen gehouden, namelijk vanwege het vlees en vanwege de duivenmest. Daarnaast is ook bekend dat duiven werden gehouden als schietobject en als koerier. Het duivenrecht verviel met de komst van de Fransen. Dit betekende echter niet dat het houden van duiven verdween. Al in 1807 werd het verbod opgeheven. De aanleiding hiervoor was dat boeren vaststelden dat door het ontbreken van de duiven, er een wildgroei aan onkruid(zaden) op de velden was, waardoor de opbrengsten terugvielen. Bovendien miste zij de vruchtbare duivenmest. In de Jachtwet stond vastgesteld dat duivenhouders zich dienden te registreren, waardoor het houden van duiven nog steeds buiten bereik van de gewone burger bleef.
Brug
Het poortgebouw is toegankelijk via een bakstenen boogbrug. Aangezien er geen relatie tussen de opzet van de brug en de lengte van de oorspronkelijke brug is, kunnen we vaststellen dat ze niet oorspronkelijk. Ze zal vermoedelijk aan het eind van de zeventiende eeuw, als de ontwikkeling van het kasteelcomplex al in een vergevorderd stadium is, zijn aangelegd. Oude foto’s van de brug laten zien dat de oorspronkelijke opzet afwijkt van de huidige situatie. De centrale boog was voorheen van gelijke grootte. Bovendien had deze centrale boog een afwijkende opzet, waarbij de aanzet van de boog niet doorliep tot onder de waterlijn, meer in het muurwerk boven het water uitkwam. Deze opzet doet vermoeden dat er oorspronkelijk een ophaalbrug halverwege de overspanning heeft gestaan. Wanneer deze is verdwenen, is onbekend. Bij een grootschalige restauratie-ingreep in de jaren tachtig, is de opzet van de centrale boog gewijzigd en dit belangrijke bouwspoor verdwenen.