Bouwhistorisch onderzoek Luyensmolen Ittervoort

Luyensmolen, watermolen Ittervoort, bouwhistorie rapport gemeentelijk monument

Luyensmolen

Margarethastraat 17 Ittervoort

Gemeentelijk monument

 

Opdrachtgever

Particulier

 

Uitvoering

Bouwhistorisch onderzoek

2021


In de historische dorpskern van Ittervoort ligt, aan de oude verbindingsweg tussen Thorn en Neeritter, de Luyensmolen. Deze watermolen wordt gevoed door de Itterbeek. De geschiedenis van de watermolen gaat terug tot de veertiende eeuw. De molen is in haar huidige verschijningsvorm vanaf de negentiende eeuw tot stand gekomen. Het complex wordt gevormd door de anderhalf laags molenvolume, een haaks hierop geplaatst tweelaags voorhuis en een tegen de oostgevel van het voorhuis opgetrokken schuurvolume. Het complex is, met uitzondering van het schuurvolume, in 2014 aangewezen als gemeentelijk monument. De eigenaar heeft de intentie de watermolen te herbestemmen, restaureren en verbouwen. Ten behoeve van de beoogde werkzaamheden hebben de eigenaren gevraagd om, vooruitlopende op het opstellen van het ontwerp, een bouwhistorisch onderzoek naar het gemeentelijk monument te verrichten.

 

Itterbeek

De watermolen is gelegen aan de Itterbeek. Deze beek ontspringt nabij het Belgische Gruitrode. De beek heeft een loop van 27 kilometer, waarvan het grootste deel in België ligt. Bij Neeritter stroomt de Itterbeek Nederland binnen, om via Ittervoort en Thorn nabij Wessem in de Maas uit te monden. In de Middeleeuwen liep de belangrijkste tak van de beek vanaf Ittervoort door naar Grathem, om uiteindelijk uit te komen op de Neerbeek. De huidige loop van de Itterbeek, van Ittervoort naar Thorn, is mogelijk door menselijk ingrijpen tot stand gekomen, met als doel om ook Thorn van eigen watermolens te kunnen voorzien. Aan de beek lag oorspronkelijk een vijftiental molens, waarvan er vijf op het huidige Nederlands grondgebied lagen: de Armenmolen te Neeritter, de Schouwsmolen en de Luyensmolen te Ittervoort, de Kraekermolen (verdwenen) en Schluyf- of Styffkensmolen (oostzijde van de kruising Hofstraat-Onder de Bomen) te Thorn. 

 

Gefaseerde ontwikkeling molengebouw

Het huidige molengebouw kent een lange en complexe ontwikkelingsgeschiedenis. Op de zijgevel van de molen is in grote cijfers het jaartal 1648 zichtbaar. Deze ankers zijn echter pas in de jaren tachtig geplaatst (staalplaatwerk). In de archieven komt het jaartal in ieder geval nergens terug. Op de Ferrariskaart uit 1771-1778, zien we een parallel aan de beek gelegen volume. Hoewel deze kaart op detailniveau niet heel betrouwbaar is, blijkt bij het uitvoeren van bouwhistorische onderzoeken telkens weer dat de weergave van de hoofdopzet van de bebouwing meestal wel accuraat is en representatief is voor de toenmalige situatie. In het molengebouw zijn twee spanten aanwezig. In een van de dekbalken is het jaartal 1779 gekerfd. Deze balken kunnen hier echter niet eerder dan in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn geplaatst en ook tot het oudst bekende volume houden deze geen verband. De balken zijn duidelijk hergebruikt en van oorsprong niet afkomstig uit het molengebouw.

 

Op de kadastrale minuutkaart verschijnt een klein volume met de kopgevel op de beek gericht, waarbij de zuidoostelijke hoek in de kolk stond. Er was sprake van een klein, tegen de gevel geplaatst onderslagrad met een enkele maal- en lossingsluis. Aan het exterieur herinnert niets meer aan dit oudste volume. In het interieur zien we op de zolderruimte het vlechtwerk van de oorspronkelijke topgevel nog zitten. Wanneer dit volume is gebouwd, is onbekend. Het baksteenformaat past bij een achttiende-eeuws of vroeg-negentiende-eeuwse bouwfase. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de steen hergebruikt is.

 

Een eerste uitbreiding vindt plaats rond 1852. Hierbij wordt de molen naar het zuiden toe verbreedt. Deze nieuwe aanbouw zal onder een aangekapt lessenaardak zijn geplaatst. In de zuidgevel is de opzet van dit geveldeel nog duidelijk herkenbaar aan de bouwnaden (links en rechts) en het verschil in baksteenformaat en opzet van de lagen (boven). De aanleiding voor deze uitbreiding is de toevoeging van een oliemolen. De uitbreiding huisveste de nieuwe oliemolen. Deze werd aangedreven door het gangwerk van de bestaande graanmolen. Het waterrad had op dat moment een doorsnede van 520 centimeter en schoepen van 53 centimeter breed. De as van het waterrad zat 41 centimeter onder de kruisbout. Deze kruisbout werd in 1857 vastgesteld. Het betrof een fysieke bout die in de gevel werd aangebracht en waarvan de locatie duidelijk werd omschreven. Uit het archief van het Provinciaal Bestuur kunnen we opmaken dat er in 1867 een nieuw rad werd geplaatst. Deze had een doorsnede van 580 centimeter en schoepen van 45 centimeter breed. Hierbij werden ook de sluizen vernieuwd, waarbij er niet één, maar twee lossingsluizen kwamen.

 

Een volgende grootschalige uitbreiding werd rond 1876 gerealiseerd. Er wordt opnieuw een proces verbaal opgesteld. Hieruit kan worden herleid dat het volume in westelijke richting is uitgebreid: de kruisbout bevindt zich ineens 320 centimeter verder van de hoek. Deze ingreep heeft betrekking op het realiseren van een overkluizing van het waterrad/de ark. Dit is iets dat aan het eind van de negentiende eeuw op grotere schaal gebeurde en we onder andere ook zien bij de Grathemermolen en de molen van Panheel. De molen van Ittervoort kan als een bijzonder vroeg voorbeeld hiervan worden beschouwd. Bij deze ingreep wordt de molen ook verhoogd en krijgt ze een volle verdieping en ontstaat de huidige opzet van het dak. Dit is het vroegste moment waarop de spanten (waaronder de balk met jaartal 1779) zijn geplaatst.  Aan de zuidelijke gevel is deze uitbreiding nog duidelijk herkenbaar aan het metselwerk. Het onderste deel heeft een duidelijke bouwnaad. Op de verdieping loopt het metselwerk door boven het volume uit 1852. Het bijzondere is dat er een advertentie uit dat jaar bewaard is gebleven waarin de eigenaar, tevens burgemeester van Ittervoort, de aannemer bedankt voor de voltreffelijke wijze waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd.

 

In 1917 wordt het molenrad vervangen door een Girardturbine. Een dergelijke turbine is een zogenaamde axiale (of vrije straal)turbine. Het water stroomt axiaal of in verticale richting door de turbine. De leischoepen in het turbinehuis bevinden zich boven de schoepen in het loopwiel. Dit loopwiel moet zich ten alle tijden boven de waterspiegel van de benedenloop bevinden. Door middel van de leischoepen of uitneembare kleppen is de watertoevoer regelbaar. De turbine kan worden geactiveerd en opgestart door middel van het openen dan wel sluiten van de maalsluis. De turbine werd geleverd door de firma Atorf en Propfe uit Paderborn. Turbines van deze firma zijn aan het begin van de twintigste eeuw bij diverse in de nabijheid gelegen watermolens geleverd. De turbine dreef de bestaande maalstoel aan. Deze bestond uit gietijzeren kolommen. Hierboven stonden op de maalzolder twee koppel stenen: een koppel 17-er blauwe Duitse stenen en een koppel 17-er kunststenen. De steenspillen van deze koppel stenen werden aangedreven door riemen die vanaf de verticale turbine-as liepen. Gelijktijdig met het plaatsen van de turbine, vinden er ook overige werkzaamheden plaats. Vermoedelijk zijn op dat moment de stalen vensters aangebracht (anno 1876, de laatste grote verbouwing, zijn deze nog niet beschikbaar). Op oude foto’s is te zien dat het molengebouw is voorzien van stalen vensterpartijen. Dergelijke stalen vensters werden anno 1876, als de ark wordt overkluisd en het molengebouw wordt opgehoogd, nog niet gebruikt. Een datering van deze vensters in 1917, als onderdeel van de grootschalige verbouwing van de aandrijving van de molen, is zeer aannemelijk.

 

Woonhuis

Enkele jaren later, rond 1882-1884, wordt het woonhuis gebouwd. Deze bestaat uit een op de straat gericht voorhuis en een haaks daarop gelegen achterhuis, dat aansluit op het casco van de molen. De plattegrond van dit woonhuis is in hoofdlijnen nog gaaf behouden en er zijn ook nog diverse elementen die terug zijn te voeren aan deze bouwfase. Het huis is in de twintigste eeuw nog een aantal keren gewijzigd. Rond 1910-1920 is de zijgevel afgewerkt met een cementpleister, voorzien van een voor de periode kenmerkende detaillering. Het pleisteren houdt vermoedelijk verband met het plaatsen van de stalen vensters in het molengebouw. Deze vensters werden met gestandaardiseerde maten geproduceerd en de opzet van het pleisterwerk met schijnvoegen sluit aan op de opzet van deze vensters.

 

Inpandig lijken de primaire woonvertrekken rond diezelfde tijd te zijn gemoderniseerd. Met name bij de plafonds is de invloed van de Jugendstil duidelijk herkenbaar. Van grotere invloed op de belevingswaarde van het voorhuis, is de plaatsing van een nieuw buitenblad in traditionalistische stijl, kort na de oorlog. Hierdoor ontstond een spouwmuur. Dat er een nieuw blad vóór de oude gevel is geplaatst, is zowel aan het exterieur als in het interieur (diepte neggen en opzet borstwering zolder) nog herkenbaar.

 

Grote ingreep

 

In de In de periode 1985-1990 wordt de molen ingrijpend verbouwd. Hierbij ontstaat de huidige situatie. De gevels van het woonhuis blijven ongewijzigd. De molen wordt, zowel wat betreft interieur als exterieur ingrijpend verbouwd, waarbij de bestaande begane grondvloer ruim een meter wordt opgehoogd zodat er de gehele molen kan worden onderkelderd. De oorspronkelijke verdiepingsvloer wordt weggebroken. Ten behoeve van deze ingreep worden alle bestaande gevelopeningen in alle drie de gevels verplaatst. Ook het in plaatstaal uitgevoerde jaartal ‘1648’ en de naam ‘Luyensmolen’ op de achtergevel, is op dat moment aangebracht. Het aanzicht van het molengebouw is tijdens deze verbouwing ingrijpend gewijzigd, waardoor niet alleen de oorspronkelijke opzet niet meer beleefbaar is, maar ook de relatie tussen gevels en de waterwerken volledig is verstoord. Inpandig wordt er een nieuw molenrad geplaatst. De ark wordt hierbij ingrijpend verbouwd. Het huidige kleine stalen rad houdt geen enkel verband tot een historische situatie, maar is aangepast aan de hoogte van de nieuwe balklaag.