Frankenhofmolen

Frankenhofmolen, watermolen Vaals Holset, rijksmonument

Frankenhofmolen

Weijerweg 4 Holset

Rijksmonument

 

Opdrachtgever

Stichting het Limburgs Landschap

 

Uitvoering

Cultuur- en bouwhistorisch onderzoek

2009

 

Architect

Stadsherstel Limburg


In het glooiende Zuidlimburgse landschap ligt tussen Vaals en Holset een rijksmonumentaal maar onderkomen industrieel complex, bestaande uit een ensemble van watermolen met fabriek, molenvijvers, sluizen en waterlopen. De zogenaamde Frankenhofmolen (ook wel volmolen genoemd) vormt een bijzondere herinnering aan de hoogtijdagen van Vaals als centrum van de textielindustrie in de achttiende eeuw.

Aanleiding tot het onderzoek is het voornemen van de nieuwe eigenaar, Stichting het Limburgs Landschap om de volmolen te restaureren, verbouwen en te herbestemmen. Voorafgaand aan de werkzaamheden wil men graag inzicht krijgen in de cultuur- en bouwhistorische waarden van het complex. Het onderzoek kan dienen als referentiekader en inspiratiebron voor de op handen zijnde ontwikkeling.

Bouw van een kopermolen
De Frankenhofmolen werd in 1606 gebouwd als kopermolen. In zeventiende eeuwse bronnen wordt telkens gesproken over twee molens. Tijdens het onderzoek blijkt dat het souterrain van het hoofdgebouw niet één gangwerk heeft gehad, maar twee. Behalve het nog aanwezige asgat, waar de as van het grote molenrad naar binnen gaat, is ten westen hiervan een tweede asgat zichtbaar in de vorm van een hardstenen ronde omlijsting in het muurwerk. Vermoedelijk is de tweede molen al in het begin van de achttiende eeuw verdwenen. In vroeg-achttiende eeuwse archieven wordt telkens gesproken over één geruïneerde molen.

Wijziging tot volmolen
Vanaf 1736 is het complex eigendom van Isaac von Leuvenig en krijgt het een nieuwe functie als volmolen. Hiermee wordt een eerste stap gezet in een ontwikkeling van molen tot fabriek. Sporen van de inrichting van de volmolen zijn niet meer aanwezig. Alleen vermeldingen in de archieven en de benaming van het complex in de volksmond als ‘de Volmolen’, herinneren aan de in de achttiende eeuw ontstane situatie. De volmolen wordt opgericht door een textielentrepreneur uit het Duitse Burtscheid. De aankoop van het complex en de verbouwing tot een volmolen die een rol speelt in de Duitse textielindustrie heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Bovendien is het oprichten van deze nevenvesting buiten Duits grondgebied opvallend vroeg en vormt het een prelude voor de bloei van Vaals in de periode 1760-1800.

De bouw van het U-vormige complex en de oprichting van een textielfabriek
In 1781 wordt het huidige U-vormige complex gebouwd en wordt in de voormalige volmolen een textielfabriek opgericht. Uit de archiefbronnen blijkt dat al in het midden van de negentiende eeuw sprake is van een aanzienlijke fabriek, bestaande uit zes en een half assortiment (een assortiment bestond meestal ten minste uit een kaardmachine, waarbij de textielvezels worden ontward, een voorspinmachine en één of meerdere fijnspinmachines). Het is gebleken dat de productielijn oorspronkelijk in de westelijke vleugel heeft gestaan. Deze was niet onderkelderd en kon de zware machines dus probleemloos dragen. Één van de meest tastbare herinneringen aan deze oorspronkelijke situatie is de westelijke kelderruimte van het hoofdgebouw. Alleen deze ruimte is overwelfd met zware bakstenen gordelbogen. Hier bevond zich het eerste (noordelijke) deel van de productielijn die doorliep over de gehele westelijke vleugel. Pas omstreeks 1868 werd de productielijn verplaatst naar het hoofdgebouw. De aanwezige gietijzeren kolommen met lagersteunen, de deels nog aanwezige aandrijfas en de inkepingen in de balken tussen verdieping en zolder (waarlangs de aandrijfriemen liepen) herinneren aan de rijen machines die op alle verdiepingen hebben gestaan. Ondanks dat het complex gedurende de afgelopen eeuwen meerdere malen is verbouwd en de westelijke vleugel grotendeels is verwoest, is het complex nog representatief voor de situatie anno 1781. Aan de hand van de aanwezige bouwsporen is de ontwikkeling van het complex bovendien inzichtelijk gebleven.

Opgetrokken in landhuisstijl
De Frankenhofmolen dateert uit een periode waarin de typologie van de fabrieksarchitectuur nog niet bestond. Het complex werd gebouwd als een Zuidlimburgs achttiende eeuws landhuis, zoals bijvoorbeeld het in de directe nabijheid gelegen Huis Vaalsbroek. Het pand bestaat uit een hoofdgebouw met twee zijvleugels. Het hoofdgebouw heeft bovendien een classicistische opbouw waarbij de centrale as tussen twee lisenen was gevat en werd bekroond door een timpaan. Het gebouw was oorspronkelijk ook nog gepleisterd, waardoor het onderscheid tussen deze fabriek en een landhuis nauwelijks zichtbaar was. De U-vormige opzet had ook een praktische insteek: de lange vleugels leende zich bij uitstek voor het opstellen van een productielijn. Bovendien had deze typologie ook een belangrijke rol als uiting van status: door het bouwen van een fabriek als landhuis, mat de ondernemer zich aan de adel. Tijdens latere aanpassingen en uitbreidingen van het pand werd in een veel zakelijkere bouwstijl gewerkt. Deze sobere baksteenarchitectuur sloot aan op algehele negentiende eeuwse fabrieksarchitectuur.

Ketelhuis en machinekamer
In 1859 werd ten westen van het complex een ketelhuis gebouwd en vormde het waterrad niet langer de primaire aandrijving. Het ketelhuis stond oorspronkelijk los van het hoofdgebouw. Alleen aan de noordzijde werd deze via een tussenstuk verbonden. Vermoedelijk liep hier de aandrijfas. Deze dreef de dan nog het westelijke deel van het complex staande productielijn aan. Pas in 1868 wordt de machinekamer gebouwd en komt de as op de nu nog zichtbare locatie het complex binnen (zie hierboven). Deze vernieuwingen in de aandrijvingen werden gerealiseerd als het complex eigendom is van Richard Boventer. Het ketelhuis verkeert vandaag de dag in een slechte staat, maar is onlosmakelijk verbonden met de vernieuwingen die Richard Boventer in de fabriek doorvoerde. Het ketelhuis is tekenend voor de overgang van wateraandrijving naar stoomaandrijving (mechanisering van het proces). Helaas is de vierkante schoorsteen in de jaren dertig afgebroken. In het interieur is slechts één element dat herinnert aan de stoominrichting: een ijzeren pijp, omwikkeld in isolatiemateriaal op de begane grond. Hoewel an sich een weinig waardevol element, heeft het hoge waarde als onderdeel van de voor het overige volledig verdwenen stoomaandrijving.

Carboniseringsinrichting
In 1893 komt de fabriek in handen van Joseph Merzenich. Als hij de fabriek uiteindelijk in 1905 sluit, komt een einde aan een lange geschiedenis van de Frankenhofmolen als textielfabriek. Tijdens zijn jaren als eigenaar wordt ten oosten van het hoofdgebouw een volume opgetrokken dat fungeerde als carboniseringsinrichting (1895), waar de ruwe wol werd ontdaan van bijvoorbeeld plantresten. Hoewel dit volume grotendeels is verdwenen, maakt het wel deel uit van de ontwikkeling van de fabriek.

Graanmolen
Na het sluiten van de fabriek wordt het complex gepacht door Cretien Leclercq. Hij richt de Frankenhofmolen in als graanmolen en laat een nieuw molenrad met kanjel en een nieuw gangwerk plaatsen. Relicten van deze functie als graanmolen zijn nog aanwezig in de vorm van de koppels stenen met hijsinstallatie en houten pijpen waardoor grondstoffen en het gemalen product werd vervoerd.

Waterwerken: molenvijvers, sluizen en molenbeek
Alle onderdelen die tezamen bijdragen aan het goed kunnen functioneren van een watermolen zijn nog aanwezig. De vijvers en beken verschijnen als zodanig al op de Tranchotkaart uit circa 1803, maar gaan terug tot de zeventiende eeuw.

Stroomopwaarts wordt het water van de Zieversbeek in twee moerassen (zoals vermeld in de bronnen) geleid. De lossingsluis naar de eerste vijver is verdwenen. De moerassen fungeren als bezinkingsvijver. Het gefilterde water loopt door naar de grote molenvijver ten zuiden van de Weijerweg. Deze molen is aan de noordzijde bedijkt en aan de zuidzijde ingegraven in de helling. Via een in de vijver staande stuwsluis (vroeg-twintigste eeuws), wordt het water weer naar de beek geleid. Meteen ten noorden van deze vijver bevindt zich de splitsing van de beek. De lossingsluis (hardsteen en mergel zeventiende eeuws, baksteen vroeg-twintigste eeuws) is nog aanwezig. In de hoger gelegen molenbeek ligt een deel van de oorspronkelijke hardstenen dorpel. Het water stroomt via de molensluis naar een tweede molenvijver. Deze staat via een buis in verbinding met een derde, hoger gelegen vijver. Via de maalsluis (hardsteen zeventiende eeuws, baksteen vroeg-twintigste eeuws) stroomt het water over de kanjel en het bovenslagrad. Het water wordt uiteindelijk weer een overkluisde tunnel naar de Zieversbeek geleid.

Het gegeven dat de gebouwen van de Frankenhofmolen, inclusief alle bijbehorende elementen nog aanwezig zijn, draagt eraan bij dat dit complex niet alleen een belangrijke rol in het Limburgse watermolenbestand vervult, maar ook op nationaal niveau als hoogwaardig moet worden bestempeld.