Dominicanessenklooster, seminarie en kazerne
Veldstraat 3 Roermond
Rijksmonument
Opdrachtgever
Commerciële partij
Uitvoering
Bouwhistorisch onderzoek (actualisatie onderzoek uit 2003)
2020
Dominicanessenklooster
Roermond herbergde in de late Middeleeuwen een groot aantal kerken en kloosters. In het begin van de vijftiende eeuw waren de zusters Dominicanessen van Mariawee gevestigd in een kluis op het Buitenop. Toen de zusters in 1530 vanwege overstromingen van de Roer en de Maas Buitenop moesten verlaten, waren zij genoodzaakt elders in Roermond een onderkomen te zoeken. Ondanks protest van de stedelijke magistraat verplaatste de hertog van Gelre het convent naar een huis aan de Veldstraat dat tot klooster werd bestemd. In korte tijd werden vervolgens meerdere huizen en percelen gekocht, zodat een ruim kloostercomplex ontstond in de oostelijke hoek van de stad. De nieuw gebouwde kerk werd in 1537 gewijd.
Het casco van het haaks op de straat gelegen volume, met de kelder en de eikenhouten spanten met gestapelde gebinten, is tot deze oudste fase terug te voeren.
Bisschoppelijk seminarie
In het voorjaar van 1599 richtten de Dominicanessen van Mariawee een verzoek aan het stadsbestuur van Roermond om hun klooster aan de Veldstraat — in de volksmond 'de Kluis' genaamd — te mogen verruilen voor het Beggardenklooster St. Theobaldus, gelegen op de hoek van de Bakkerstraat en de Zwartbroekstraat (zie project: Beggardenklooster). Door de verhuizing van de zusters van de Veldstraat naar de Bakkerstraat zag de toenmalige bisschop de mogelijkheid om zijn priesteropleiding te vestigen in het vrijgekomen kloostercomplex aan de Veldstraat. Op 15 augustus 1599 vond de overdracht plaats. Tussen 1680 en 1700 vond op verzoek van de bisschop een omvangrijke reorganisatie van het instituut plaats. Hierbij werd niet alleen het onderwijssysteem herzien en het aantal docenten uitgebreid, maar werd ook de samenstelling van de gebouwen betrokken. Uitbreiding van het complex was noodzakelijk omdat het aantal studenten in korte tijd explosief toenam. Op 5 november 1698 kocht de administrator van het seminarie het huis 'Botifago' aan de linkerzijde van het seminariegebouw. In de tweede helft van de achttiende eeuw bleek het seminariegebouw wederom te klein. Het complex werd echter niet meer uitgebreid: een deel van de studenten werd elders in de stad ondergebracht, onder andere in het klooster op de hoek van de Bakkerstraat en de Zwartbroekstraat.
Infirmeriekazerne
Vanwege de politiek-maatschappelijke verhoudingen op het einde van de achttiende eeuw (de zogenoemde 'Brabantse Revolutie') was het Bisschoppelijk seminarie genoodzaakt om het pand aan de Veldstraat in het voorjaar van 1790 te verlaten. Het seminarie werd naar het jezuïetencollege verplaatst. De gebouwen aan de Veldstraat werden bestemd tot garnizoensinfirmerie. Deze nieuwe bestemming bleek echter van korte duur, want op 4 november 1791 werd het complex door de troepen van het garnizoen weer ontruimd. Pogingen van de bisschop om de leegstaande gebouwen weer hun oude bestemming terug te geven mislukten. Sinds 4 juni 1793 zat het oude seminarie aan de Veldstraat weer vol militairen. In de Franse tijd (1794-1813) herbergde het voormalige seminariegebouw een militaire smederij. Nadien werd er een infirmerie in gevestigd.
In de jaren twintig van de twintigste eeuw verdween het garnizoen uit de binnenstad en kwamen de gebouwen leeg te staan. De militaire panden in de binnenstad werden grotendeels heringericht voor andere doeleinden of gesloopt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de voormalige infirmerie zwaar beschadigd, waarbij het gedeelte nabij het Stationsplein, inclusief de voormalige kapel, volledig werd verwoest. Na het afbreken van de kapel en het oostelijk deel van de bouwmassa aan de straat, werd het overige deel van het pand gerestaureerd. Sindsdien heeft het pand verschillende kantoorfuncties gehad. Als gevolg hiervan is er zowel aan het exterieur als in het interieur een groot aantal wijzigingen doorgevoerd.
Verschijningsvorm
In 2005 werd een begin gemaakt aan de herbestemming van het gebouw als horeca. Hierbij werden alle twintigste-eeuwse toevoegingen verwijderd en werd een nieuwe structuur aangebracht. De werkzaamheden zijn echter al snel stil komen te liggen en sindsdien heeft het pand leeggestaan. Vandaag de dag toont het interieur een halfvoltooide verbouwing en toont het gebouw zich op zijn slechtst. Met uitzondering van de kelderstructuur met gotische kaarsnisjes, enkele eikenhouten moerbalken, de eikenhouten kapconstructie en enkele rookkanalen met afgeronde hoeken, zijn er in het interieur geen historische waarden meer aanwezig.
De voorgevel heeft een eclectisch aanzicht. Het casco dateert ten minste uit het begin van de achttiende eeuw, maar is vermoedelijk nog ouder. Dit geldt met name voor de drie rechter vensterassen. De schuifvensters op de verdieping en de poort met hardstenen omlijsting en schampstenen zijn relicten uit de eerste helft van de negentiende eeuw (de vier linker vensters zijn in de periode 1947-1975 vervangen. De opzet van de begane grond is in de jaren twintig ontstaan en in de periode 1947-1975 nog veranderd. De oorspronkelijke opzet is nog herkenbaar aan de behouden gebleven segmentbogen met wenkbrauwen.
De achtergevel van het haaks op de straat geplaatste volume heeft nog haar oorspronkelijke opzet die is terug te voeren tot circa 1700. Ze wordt gekarakteriseerd door de fraaie krulgevel en de twee vensterassen met gevelopeningen onder segmentboog met wenkbrauw. De gevelopeningen op de begane grond zijn in de loop van de tijd meerdere keren gewijzigd. De gevel heeft vanwege de krulgevel een hoge zeldzaamheidswaarde. Een vergelijkbare gevel bevindt zich nog bij de Weijershof te Maasniel.
De gevels rondom de cour zijn in de twintigste eeuw verschillende keren gewijzigd. De bouwhistorische waarde van het huidige aanzicht is door deze vele aanpassingen beperkt. Een uitzondering zijn de schuifvensters met ijzeren roedjes uit circa 1900 die op de verdieping zijn